Aanleiding Interventiewet
De kredietcrisis heeft duidelijk gemaakt dat het oude crisisinstrumentarium van DNB, zoals het aanvragen van de noodregeling of het faillissement, niet adequaat is voor de ordelijke afwikkeling van een financiële onderneming in problemen. Het gebruik van deze instrumenten kan leiden tot:
- het wegvallen van de nutsfunctie die financiële ondernemingen vervullen. Banken bijvoorbeeld beheren spaargelden, verstrekken krediet en voeren het betalingsverkeer uit. Verzekeraars dekken risico´s af en beheren bijvoorbeeld investeringen voor een pensioenuitkering. Faillissement kan voor maatschappelijke onrust zorgen, vooral wanneer dit een grote groep klanten treft;
- waardevernietiging en besmettingsrisico’s. Door een noodregeling of faillissement komen de activiteiten van de financiële onderneming in kwestie abrupt tot stilstand. Dit is funest voor de waarde van de uitstaande marktposities van deze onderneming en kan tot markt-, liquiditeit- en kredietrisico’s leiden voor haar tegenpartijen.
Is de financiële onderneming in kwestie relatief groot in verhouding tot de Nederlandse economie en/of sterk verweven in het Nederlandse financiële stelsel, dan kan faillissement de stabiliteit van het Nederlandse financiële stelsel bedreigen. In dit licht is versterking van het bestaande crisisinstrumentarium gewenst.
Nieuwe bevoegdheden voor DNB en de minister van Financiën
De Interventiewet voorziet in een aantal nieuwe bevoegdheden voor DNB, die mogen worden gebruikt nadat de rechter heeft ingestemd met het oordeel van DNB dat aan het criterium voor ingrijpen is voldaan. Dit criterium luidt dat er sprake dient te zijn van a) tekenen van een gevaarlijke ontwikkeling met betrekking tot het eigen vermogen, de liquiditeit, solvabiliteit of technische voorzieningen van een bank of verzekeraar en b) dat redelijkerwijs is te voorzien dat deze ontwikkeling niet voldoende of niet tijdig ten goede zal keren. De belangrijkste nieuwe bevoegdheden van DNB zijn:
- de verkoop van de probleeminstelling aan een private partij door de overdracht van aandelen;
- de overdracht van de deposito’s van de probleeminstelling aan een private partij met financiering van het depositogarantiestelsel;
- de overdracht van activa en/of passiva van de probleeminstelling aan een private partij. De splitsing van de probleeminstelling in een good/bad bank wordt hiermee mogelijk.
Voor het geval er geen private koper voorhanden is, kan ook aan een overbruggingsinstelling worden overgedragen, die de probleeminstelling of onderdelen daarvan tijdelijk overneemt.
Naast de ex ante juridische toets of aan het criterium voor ingrijpen door DNB is voldaan hanteert de Interventiewet het ‘no-creditor-worse-off’ principe: in geval van een overdracht van een deel van de activa en een deel van de passiva moet worden voorkomen dat de crediteuren van de probleeminstelling daardoor worden benadeeld.
De Interventiewet geeft de minister van Financiën daarnaast twee bijzondere bevoegdheden: de bevoegdheid in te grijpen in de interne bevoegdheden van een financiële onderneming en de bevoegdheid vermogensbestanddelen of effecten van een financiële onderneming te onteigenen. De minister mag hiertoe besluiten wanneer er een ernstig en onmiddellijk gevaar dreigt voor de stabiliteit van het financiële stelsel.
Tot slot voorziet de Interventiewet in het buiten werking stellen van zogenoemde ‘trigger event’ bepalingen die zijn gekoppeld aan de nieuwe bevoegdheden van DNB en de minister van Financiën. Deze ‘trigger events’ geven wederpartijen van een financiële instelling het recht – zodra autoriteiten tot een ordelijke resolutie van de instelling willen komen – contracten te beëindigen en gelden uitgeleend aan deze instelling op te vragen. Daardoor kan de liquiditeitspositie van de probleeminstelling bij ingrijpen verder verslechteren, wat een ordelijke afwikkeling kan ondermijnen.
De Interventiewet is in lijn met recent doorgevoerde versterkingen van het crisisinstrumentarium in verschillende Europese landen, en met reeds aangekondigd beleid ten aanzien van resolutie door de Europese Commissie en de Financial Stability Board (FSB) .
Een ordelijke afwikkeling van een probleeminstelling
In tabel 1 worden de nieuwe interventiemaatregelen van DNB vergeleken met de noodregeling en faillissement. De beoordeling vindt plaats aan de hand van vier gangbare criteria voor resolutie:
- behoud van vertrouwen van deposanten of polishouders;
- behoud van vertrouwen van markten/financiers;
- garanderen van continuïteit van vitale functies (betalingsverkeer, kredietverlening etc.) van de probleeminstelling; en,
- verminderen van moreel risico door aandeelhouders en andere verschaffers van risicodragend vermogen zo veel mogelijk te confronteren met de verliezen die zij bij liquidatie zouden hebben geleden.