De belangrijkste uitdaging ligt in het verhogen van de dynamiek en de participatie van ouderen. Met de voortschrijdende vergrijzing krijgt Nederland te maken met personeelskraptes. Door de toegenomen levensverwachting en stijging van de pensioenleeftijd zullen oudere werknemers langer moeten meedraaien op de arbeidsmarkt.
Diverse hervormingen hebben er de afgelopen jaren aan bijgedragen dat ouderen langer meedoen op de arbeidsmarkt. Zo zijn routes voor vervroegde uittreding afgebouwd en zijn doorwerksubsidies geïntroduceerd. De arbeidsparticipatie van ouderen tussen de 55 en 65 jaar steeg in de afgelopen tien jaar van 34 naar 54%. Dit is een grote verbetering maar ligt nog ver onder de participatie van andere leeftijdsgroepen. Zo is nog 83% van de 45 tot 55-jarigen actief op de arbeidsmarkt. De 54% steekt ook karig af bij de participatie van ouderen in sommige buitenlanden. In Zweden bijvoorbeeld is nog driekwart van deze leeftijdsgroep actief op de arbeidsmarkt. Daar is dus nog veel te winnen.
Naast de participatie is ook de dynamiek op de arbeidsmarkt voor ouderen geringer dan voor andere leeftijdsgroepen. Ouderen verliezen minder gauw hun baan. Zodra een oudere zijn baan echter verliest, vindt hij minder snel een nieuwe baan dan iemand in de leeftijdscategorie 25-44 (zie figuur 1). De figuur laat ook zien dat de kans dat een werkloze in de leeftijdscategorie 45-65 een baan vindt, sinds 2003 is toegenomen van 10% naar 15% per kwartaal. De kans dat een werkloze in de leeftijdscategorie van 25-44 jaar een baan vindt, is met ruim 25% echter veel hoger. Op het moment dat de crisis uitbrak lag dit percentage zelfs boven de 30%.