Gezinnen consumeren ruim 100 miljard meer dan ze uitgeven
Datum | 27 september 2012 |
---|---|
Thema | Economie |

De groei van de particuliere consumptie in Nederland blijft de laatste 10 jaar substantieel achter bij die in het eurogebied. Een alternatieve internationale vergelijking kijkt echter naar de werkelijke individuele consumptie, omdat dan ook de door gezinnen genoten consumptie die via de overheid wordt gefinancierd meetelt. Dan blijkt dat Nederlandse gezinnen vorig jaar 103 miljard euro meer consumeerden dan ze uitgaven. Zo beschouwd loopt de consumptieontwikkeling in Nederland de laatste 10 jaar niet uit de pas met andere landen.
Er zit een groot verschil tussen wat huishoudens zelf aan consumptiegoederen en –diensten uitgeven en wat zij werkelijk consumeren. In het eerste geval spreekt de Nationale rekeningen over ‘consumptieve bestedingen door huishoudens’, ook wel particuliere consumptie genoemd. In het tweede geval spreekt men over de ‘werkelijke individuele consumptie’. In 2011 consumeerden huishoudens in werkelijkheid 374 mld euro, terwijl zij slechts 271 mld euro aan consumptie uitgaven. Het verschil van 103 mld euro (in 2011) bestaat uit goederen en diensten die door de overheid worden gefinancierd en als sociale overdrachten in natura aan gezinnen worden geleverd. In de Nationale rekeningen noemt men dit de ‘individuele consumptie door de overheid’. Hieronder vallen met name de uitgaven van de overheid op het gebied van medische diensten en welzijnszorg. In tabel 1 is de samenstelling en de reële groei van de werkelijke individuele consumptie op een rij gezet.

Uit tabel 1 kan worden afgeleid dat van de werkelijke zorgconsumptie 88% door de overheid wordt gefinancierd. Op indirecte wijze, dat wil zeggen via belastingen en premies, betalen gezinnen wel voor deze via de overheid gefinancierde consumptie, maar op individueel niveau bestaat er geen directe relatie tussen de betalingen en de consumptie. Bij de consumptieve bestedingen door huishoudens bestaat die directe relatie er wel. Doordat gezinnen zelf in bijvoorbeeld de winkel, de showroom of via internet betalen voor de goederen en diensten die zij consumeren, zullen zij deze bestedingen echt als consumptie ervaren. Het bezoek aan de huisarts of het naar school gaan van hun kind(eren) zal daarentegen niet of nauwelijks worden ervaren als consumptie. Toch worden ook die diensten aan individuele gezinnen geleverd en om die reden in de Nationale rekeningen tot de werkelijke consumptie gerekend. Gezinnen consumeren in werkelijkheid dan ook ruim 100 mld euro meer dan ze uitgeven.
Tevens volgt uit de tabel dat in reële termen, dus gecorrigeerd voor prijsstijgingen, de individuele consumptie door de overheid in de periode 2001-2011 bijna vijf keer zo snel is gegroeid (met 30,4%) als de consumptieve bestedingen door huishoudens (met 6,2%). Hierdoor is het verschil tussen wat huishoudens werkelijk consumeren en wat ze uitgeven flink toegenomen. Van de werkelijke individuele consumptie is de categorie medische diensten en welzijnszorg verreweg het snelst gestegen (met 43,3%), terwijl de reële groei van de overige consumptiecategorieën hier ver bij achter blijft.
Internationaal vergeleken blijft de groei van de particuliere consumptie in Nederland in de periode 2001-2011 flink achter bij die in andere landen in het eurogebied (zie figuur 1, links). Daar staat tegenover dat de individuele consumptie door de overheid in die periode in Nederland juist veel sterker is gegroeid (zie figuur 2). Daardoor blijft de groei van de werkelijke individuele consumptie in Nederland in de beschouwde periode niet achter bij het gemiddelde in het eurogebied (zie figuur 1, rechts). De verdeling over consumptieve bestedingen door huishoudens versus individuele consumptie door de overheid wijkt in Nederland wel substantieel af van die in andere eurolanden. In Nederland bedraagt in 2011 de individuele consumptie door de overheid 6181 euro per hoofd van de bevolking. In andere eurolanden, zoals België (5271), Frankrijk (5080), Oostenrijk (3963), Duitsland (3916) en Italië (3140) ligt dat bedrag aanzienlijk lager. Ook in die landen groeit de zorg relatief snel. Vergeleken met Nederland wordt daar de zorg echter meer door particulieren betaald en verloopt de financiering in geringere mate via de overheid. Daardoor leidt de groei van de zorguitgaven in die landen meer dan in Nederland tot groei van de particuliere consumptie.
Tevens volgt uit de tabel dat in reële termen, dus gecorrigeerd voor prijsstijgingen, de individuele consumptie door de overheid in de periode 2001-2011 bijna vijf keer zo snel is gegroeid (met 30,4%) als de consumptieve bestedingen door huishoudens (met 6,2%). Hierdoor is het verschil tussen wat huishoudens werkelijk consumeren en wat ze uitgeven flink toegenomen. Van de werkelijke individuele consumptie is de categorie medische diensten en welzijnszorg verreweg het snelst gestegen (met 43,3%), terwijl de reële groei van de overige consumptiecategorieën hier ver bij achter blijft.
Internationaal vergeleken blijft de groei van de particuliere consumptie in Nederland in de periode 2001-2011 flink achter bij die in andere landen in het eurogebied (zie figuur 1, links). Daar staat tegenover dat de individuele consumptie door de overheid in die periode in Nederland juist veel sterker is gegroeid (zie figuur 2). Daardoor blijft de groei van de werkelijke individuele consumptie in Nederland in de beschouwde periode niet achter bij het gemiddelde in het eurogebied (zie figuur 1, rechts). De verdeling over consumptieve bestedingen door huishoudens versus individuele consumptie door de overheid wijkt in Nederland wel substantieel af van die in andere eurolanden. In Nederland bedraagt in 2011 de individuele consumptie door de overheid 6181 euro per hoofd van de bevolking. In andere eurolanden, zoals België (5271), Frankrijk (5080), Oostenrijk (3963), Duitsland (3916) en Italië (3140) ligt dat bedrag aanzienlijk lager. Ook in die landen groeit de zorg relatief snel. Vergeleken met Nederland wordt daar de zorg echter meer door particulieren betaald en verloopt de financiering in geringere mate via de overheid. Daardoor leidt de groei van de zorguitgaven in die landen meer dan in Nederland tot groei van de particuliere consumptie.


De relatief geringe groei van de particuliere consumptie en de relatief sterke groei van de individuele consumptie door de overheid in Nederland kunnen niet los van elkaar worden gezien. Sterker nog, de laatstgenoemde ontwikkeling draagt bij aan de eerstgenoemde. Tot op zekere hoogte is hier sprake van communicerende vaten. Een forse groei van de individuele overheidsconsumptie leidt ceteris paribus vroeger of later tot hogere belastingen en/of hogere sociale verzekeringspremies. Die hogere collectieve lasten drukken het reële beschikbaar inkomen van gezinnen, die daardoor minder zelf aan consumptiegoederen en –diensten kunnen uitgeven. Zo beschouwd raakt de huishoudknip minder gevuld door hogere belastingen en premies ter financiering van de consumptie die via de overheid aan gezinnen ter beschikking wordt gesteld, zoals zorg en onderwijs. Voor een goede internationale vergelijking van de consumptieontwikkeling moet dat onderdeel van de werkelijke consumptie door huishoudens ook in de beschouwing worden betrokken.