Met de verkiezing van president Trump in de VS staat protectionisme weer bovenaan de politieke agenda. Volgens Trump hebben vrijhandelsakkoorden en globalisering geleid tot een ongunstige concurrentiepositie voor Amerikaanse exporteurs, hetgeen heeft geresulteerd in banenverlies in de VS. Hierbij wordt verwezen naar bilaterale handelstekorten van de VS met landen als Duitsland en China.
Complexe handelsstructuren
Bilaterale handelsrelaties zijn niet eenvoudig te interpreteren. Er worden namelijk niet alleen finale consumptie- en investeringsproducten verhandeld tussen landen, maar ook intermediaire producten. Dat zijn producten die worden gebruikt voor de productie van finale goederen (bijvoorbeeld onderdelen van een auto die worden gebruikt om de auto te fabriceren). Intermediaire producten maken 40% uit van de Amerikaanse invoer vanuit de EU. Zo worden bijvoorbeeld uitgevoerde producten van Duitsland naar de VS door Amerikaanse producenten in het productieproces gebruikt. Het is dus niet zo dat Amerikaanse consumenten Duitse exportproducten allemaal onmiddellijk consumeren. Het wordt nog ingewikkelder als een product meerdere malen een grens overgaat. Dit is bijvoorbeeld het geval met Amerikaanse auto’s, die gedurende het productieproces een paar keer de Amerikaans-Mexicaanse grens oversteken. Omdat het niet eenvoudig is om voor deze zogeheten waardeketens te corrigeren, is de bilaterale handelsbalans tussen landen geen zuivere maatstaf voor handelsrelaties.
Effecten protectionisme
Om de effecten van protectionistisch beleid in kaart te brengen, heeft DNB twee scenario’s doorgerekend waarbij de VS handelsbelemmerende maatregelen doorvoert. Hiervoor werd het macro-economische model NiGEM gebruikt, dat onderlinge handelsrelaties goed in kaart brengt [zie achtergronddocument]. Bij de modeluitkomsten moet de belangrijke kanttekening worden geplaatst dat een macro-economisch model per definitie niet in staat is om alle effecten van protectionisme in kaart te brengen. Er wordt immers uitgegaan van homogene, representatieve huishoudens en bedrijven, terwijl in werkelijkheid globalisering en vrijhandel (en dus ook protectionisme) niet alleen winnaars maar ook verliezers kennen op sector- en microniveau. De modeluitkomsten geven alleen al daarom slechts een indicatie van de mogelijke economische gevolgen.
In het eerste (kortetermijn-) scenario verhogen de VS eenzijdig de heffingen (met 20%-punt) op de invoer uit een aantal grote exporterende landen (China, Japan, Duitsland en Mexico). De uitkomsten suggereren dat alle landen slechter af zijn, niet in het minst de VS zelf. Omdat ingevoerde producten duurder worden, voert de VS minder producten in. Consumenten voelen deze prijsstijgingen in de supermarkt, waardoor de consumptie terugvalt. Amerikaanse exporteurs krijgen in het productieproces te maken met duurdere intermediaire goederen, wat de Amerikaanse uitvoer drukt. De Amerikaanse centrale bank reageert op de toegenomen inflatie door de rente te verhogen, waardoor ook de investeringen verder terugvallen. Op mondiaal niveau valt de wereldhandel terug, wat voor alle landen ongunstige effecten heeft (zie blauwe kolommen in figuur).
In het tweede (langetermijn-) scenario wordt gekeken naar de effecten na vijf jaar indien de getroffen landen vergeldingsmaatregelen treffen tegen de VS (toename van invoerheffingen met 20%-punt). In dit scenario is er tevens van uitgegaan dat de productiviteitsgroei met 2% terugvalt. De gedachte is dat geringere internationale concurrentie en minder mogelijkheid tot specialisatie wereldwijd tot een negatieve productiviteitschok leidt. De resultaten zijn voor alle landen, maar opnieuw ook voor de VS, ongunstig (zie oranje kolommen in figuur).
Figuur: Effecten op de Amerikaanse en andere economieën na invoering van protectionistische maatregelen door de VS
Afwijkingen van basispad in procenten