Voor de bepaling van het vereist vermogen voor het verzekeringstechnisch risico (S6) binnen het standaardmodel zijn geen berekeningen voorgeschreven. Fondsen moeten in het standaardmodel zelf de omvang van het verzekeringstechnisch risico adequaat vaststellen en kunnen hier zelf een invulling voor kiezen. De Nederlandsche Bank (DNB) biedt de fondsen echter wel een methode als handreiking voor het maken van deze inschatting.
Vastgelegd is dat S6 bestaat uit procesrisico, NSA (negatieve stochastische afwijking) en TSO (trendsterfteonzekerheid). Hierbij heeft het procesrisico betrekking op het (negatieve) effect van mutaties op een horizon van 1 jaar en een zekerheidsniveau van 97,5%. TSO en NSA hebben betrekking op de gehele looptijd van de verplichtingen en een betrouwbaarheidsniveau van 75%. De handreiking van DNB bestaat uit berekeningen voor TSO, NSA en procesrisico, alsmede een methode ter aggregatie van deze risico’s. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar type regeling (nl. wel/niet meeverzekeren van een nabestaandenpensioen en de financieringswijze hiervoor). De handreiking kan worden toegepast per pensioenvorm (optie A) of per pensioenvorm en per leeftijdscohort (optie B), waarbij optie A eenvoudiger is en kan worden toegepast door fondsen met een beperkt aantal deelnemers per pensioenvorm.
Handreiking DNB
DNB heeft een handreiking gedaan voor de bepaling van het verzekeringstechnisch risico. In deze methode wordt een onderverdeling gemaakt naar leeftijdscohorten en naar vijf verschillende pensioenvormen. Elke pensioenvorm bestaat uit ouderdomspensioen (OP), al dan niet gecombineerd met een vorm van nabestaandenpensioen conform onderstaand schema:
Swipe onderstaande tabel om meer kolommen te zien.
Pensioen vorm nr.:
Pensioenvorm
Hoogte NP gebaseerd op:
Kapitaal- of risicobasis
1
Ouderdomspensioen
n.v.t.
n.v.t.
2
Nabestaandenpensioen
Te bereiken OP
Kapitaalbasis
3
Nabestaandenpensioen
Reeds bereikt OP
Kapitaalbasis
4
Nabestaandenpensioen
Te bereiken OP
Risicobasis
5
Nabestaandenpensioen
Reeds bereikt OP
Risicobasis
De handreiking van DNB houdt rekening met twee berekeningswijzen: Optie A per pensioenvorm op basis van (gewogen) gemiddelde leeftijd, of Optie B per pensioenvorm en per leeftijdscohort
Optie B is een verfijning van optie A en geschikt voor pensioenfondsen die het verzekeringstechnisch risico (S6) risicogevoeliger willen benaderen. De berekening is iets complexer en is alleen te gebruiken vanaf een bepaald aantal deelnemers aan het ouderdomspensioen (>200) en het nabestaandenpensioen (>ca. 40) is.
Stappenplan bepaling S6 volgens optie A
In het onderstaande wordt stap voor stap uitgelegd hoe een fonds het procesrisico, de TSO en de NSA kan bepalen en vervolgens het totale verzekeringstechnisch risico (S6) kan berekenen. De berekening vindt plaats per pensioenvorm (i). Hierbij staat i voor een van de vijf pensioenvormen in de bovenstaande tabel. De berekening vindt plaats voor elk van de pensioenvormen, voor zover deze pensioenvormen van toepassing zijn bij het fonds.
Notatie
In het stappenplan wordt in woorden en in formules de bepaling van de onderdelen van S6 toegelicht (d.w.z. procesrisico, TSO en NSA). In de formules wordt de volgende notatie gebruikt:
c1 i percentage uit tabel 1.c1 (procesrisico), afgelezen per betreffende pensioenvorm i
c2 i percentage uit tabel 2.c2 (procesrisico), afgelezen per pensioenvorm i
c3 i percentage uit tabel 3.c3 (TSO), afgelezen per pensioenvorm i
c4 i percentage uit tabel 4.c4 (NSA), afgelezen per pensioenvorm i
n i het aantal deelnemers in de betreffende pensioenvorm i,
VPV i de totale technische voorziening voor deze pensioenvorm i
Onderdeel 1: procesrisico, optie A
Bepaal de waarde van de technische voorziening voor pensioenvorm i (d.w.z. VPV i).
Bepaal het aantal deelnemers in pensioenvorm i (d.w.z. n i).
Bepaal de (gewogen) gemiddelde leeftijd van alle deelnemers in pensioenvorm i. - Het ligt voor de hand om deze weging uit te voeren op basis van de voorziening per deelnemer, maar andere manieren zijn ook mogelijk. - Als voorbeeld nemen we een (gewogen) gemiddelde leeftijd van 46,5 jaar.
De gewogen gemiddelde leeftijd wordt in kolom 1 van tabel 1.c1 opgezocht. Het bijbehorende percentage c1 i wordt in dezelfde rij afgelezen in de kolom die correspondeert met de van toepassing zijnde pensioenvorm. Eventueel kunnen de percentages geïnterpoleerd worden. 46,5 jaar ligt tussen 45 en 50 jaar in; het bijbehorende percentage ligt dus tussen de 10% en 13%. Als voorbeeld nemen we 11%. (onafgerond interpoleren kan ook).
In tabel 2.c2 wordt met dezelfde leeftijd op analoge wijze c2i afgelezen, dit levert in het voorbeeld 0% op.
Deze twee percentages (c1 i = 18% en c2 i = 0%) worden gebruikt in de volgende formule:
Indien het aantal deelnemers kleiner is dan een zeker minimum kan een fonds hiervoor een groter aantal deelnemers hanteren, zie “Extra toelichting procesrisico bij klein aantal deelnemers”.
Herhaal stap 1 t/m 6 voor de andere vier pensioenvormen, voor zover van toepassing. Bereken dus de technische voorziening en de gemiddelde leeftijd van iedere andere pensioenvorm en lees de percentages af in de betreffende kolom van de tabel. Als er bijvoorbeeld drie pensioenvormen zijn dan volgen drie waarden uit de formule in stap 6.
Kwadrateer ieder van de in stap 6 berekende waarden (dus per pensioenvorm)
Neem de som van de kwadraten.
Neem de wortel uit deze som.
De uitkomst is de waarde voor procesrisico. In formulevorm ziet deze berekening er als volgt uit:
Tabel 1.c1 parameterwaarde voor procesrisico
Tabel 2.c2 parameterwaarde voor procesrisico
Onderdeel 2: TSO, optie A
Bepaal de waarde van de technische voorziening voor pensioenvorm i (d.w.z. VPV i).
Bepaal de (gewogen) gemiddelde leeftijd van alle deelnemers in pensioenvorm i. - Het ligt voor de hand om deze weging uit te voeren op basis van de voorziening per deelnemer, maar andere manieren zijn ook mogelijk. - Als voorbeeld nemen we een (gewogen) gemiddelde leeftijd van 46,5 jaar.
De gewogen gemiddelde leeftijd wordt in kolom 1 van tabel 3.c3 opgezocht. Het bijbehorende percentage c3 i wordt in dezelfde rij afgelezen in de kolom die correspondeert met de van toepassing zijnde pensioenvorm. - Eventueel kunnen de percentages geïnterpoleerd worden. 46,5 jaar ligt tussen 45 en 50 jaar in; het bijbehorende percentage ligt dus tussen de 7% en 5%. - Als voorbeeld nemen we 6% (onafgerond interpoleren kan ook).
Dit percentage (c3 i = 6%) wordt gebruikt in de volgende formule:
Herhaal stap 1 t/m 4 voor de andere vier pensioenvormen, voor zover van toepassing. Bereken dus de technische voorziening en de gemiddelde leeftijd van iedere andere pensioenvorm en lees de percentages af in de betreffende kolom van tabel 3. Als er bijvoorbeeld drie pensioenvormen zijn dan volgen drie waarden uit de formule in stap 4.
Neem de som van de in stap 4 berekende waarden.
De uitkomst is de waarde voor TSO.
In formulevorm ziet deze berekening er als volgt uit:
Tabel 3. c3 parameterwaarde voor TSO
Onderdeel 3: NSA, optie A
Bepaal de waarde van de technische voorziening voor pensioenvorm i (d.w.z. VPV i).
Bepaal het aantal deelnemers in pensioenvorm i (d.w.z. n i).
Bepaal de (gewogen) gemiddelde leeftijd van alle deelnemers in pensioenvorm i. - Het ligt voor de hand om deze weging uit te voeren op basis van de voorziening per deelnemer, maar andere manieren zijn ook mogelijk. - Als voorbeeld nemen we een (gewogen) gemiddelde leeftijd van 46,5 jaar.
De gewogen gemiddelde leeftijd wordt in kolom 1 van tabel 4 opgezocht. Het bijbehorende percentage c4 i wordt in dezelfde rij afgelezen in de kolom die correspondeert met de van toepassing zijnde pensioenvorm. In het voorbeeld komt 46,5 jaar overeen met c4 i = 40%.
Dit percentage (c4 i = 40%) wordt gebruikt in de volgende formule:
Tabel 4.c4 parameterwaarde voor NSA
Onderdeel 4: Bepaling S6
Op basis van de berekeningsuitkomsten in onderdeel 1 (procesrisico), onderdeel 2 (TSO) en onderdeel 3 (NSA) wordt het vereist vermogen voor verzekeringstechnisch risico (S6) als volgt bepaald:
Extra toelichting procesrisico bij klein aantal deelnemers
Bij de bepaling van het procesrisico voor pensioenfondsen met een beperkt aantal deelnemers per risicogroep zijn niet alle achterliggende aannames geldig. Dit kan leiden tot een overschatting van de risico’s. Om hiervoor te compenseren kan het nodig zijn bij procesrisico fictief uit te gaan van een groter aantal deelnemers. Een pensioenfonds kan gebruik maken van een minimumwaarde aan deelnemers, indien het aantal deelnemers in het eigen fonds kleiner is dan dit minimum in tabel 5. De toepassing van dit minimum aantal deelnemers is alleen van toepassing bij de hierboven beschreven optie A.
Toepassing van het minimum aantal deelnemers werkt als volgt. Indien het aantal deelnemers aan de ouderdomsregeling van een fonds kleiner is dan 200, kan het fonds in de formules voor procesrisico voor n i de waarde 200 hanteren. Voor de nabestaandenpensioenvormen bepaalt het fonds per pensioenvorm de (gewogen) gemiddelde leeftijd van de deelnemers. Deze leeftijd wordt opgezocht in kolom 1 van tabel 5, waarbij het minimum aantal deelnemers in kolom 3 wordt afgelezen. Indien het aantal deelnemers in de betreffende nabestaandenpensioenvorm kleiner is dan de waarde in kolom 3, kan het fonds in de formules voor procesrisico deze waarde hanteren.
Tabel 5. minimum aantal deelnemers bij bepaling procesrisico
Handreiking S6, optie B
De berekening van S6 aan de hand van optie B is op hoofdlijnen gelijk aan optie A. In optie B splitst de berekening zich echter uit naar een berekening per leeftijdscohort c per pensioenvorm i. In plaats van de gemiddelde leeftijd in een pensioenvorm te bepalen wordt voor ieder leeftijdscohort in de pensioenvorm het aantal deelnemers en de VPV bepaald. Voor TSO, NSA en procesrisico worden de volgende stappen uitgevoerd:
opzoeken parameter(s) c per leeftijdscohort
invullen formule per leeftijdscohort
optellen cohorten
herhalen voor andere pensioenvormen
Daarna worden TSO en NSA en procesrisico geaggregeerd voor alle leeftijdscohorten en pensioenvormen.
In formule vorm ziet deze berekening er als volgt uit:
Procesrisico:
TSO:
NSA:
Tot slot worden TSO en NSA en procesrisico op dezelfde wijze als in optie A, geaggregeerd tot S6.
In 2022 heeft DNB haar jaarlijkse sectorbrede analyse uitgevoerd bij pensioenfondsen naar onder meer het risiconiveau en de risicobeheersing van operationele en IT-risico’s en het onderwerp governance, gedrag, cultuur en risicomanagement.
De Nederlandsche Bank (DNB) toetst of beoogd beleidsbepalers, zoals bestuurders en commissarissen, geschikt zijn om hun functie te vervullen en of hun betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Daarbij worden eventuele antecedenten meegewogen.
DNB consulteert wijzigingen in de Regeling verslagstaten pensioenfondsen 2015. In de gewijzigde concept toezichthoudersregeling staan aanpassingen in de rapportagevereisten voor pensioenfondsen.