Tot slot, het op de pensioendatum beschikbare pensioenkapitaal moet nu gelijk zijn aan de contante waarde van de toekomstige nominale dalende uitkeringen op basis van de in stap 3 vastgestelde looptijdsafhankelijke dalingen. Hierbij wordt de contante waarde bepaald op basis van de dan geldende rentetermijnstructuur en de meest actuele actuariële grondslagen (zoals bijvoorbeeld sterftekansen).
Een gestileerd voorbeeld:
Stel dat in de uitkeringsfase van de variabele pensioenuitkering wordt gekozen voor een lifecycle waarop een geleidelijk dalende beleggingsmix van toepassing is, waarbij het percentage zakelijke waarden in 10 jaar tijd afloopt van 20% op 67 jarige leeftijd naar 10% op 77 jarige leeftijd. Stel dat de rentetermijnstructuur in dat geval constant is en gelijk aan 1%. De uit de rts volgende 1-jaars forward rentes zijn constant en gelijk aan 1%. De uitvoerder kiest voor de maximale looptijdafhankelijke daling, die gelijk is aan het verwachte overrendement op de beleggingsmix. De vaste daling ziet er dan als volgt uit: