Verouderde browser

U gebruikt een verouderde browser. DNB.nl werkt het beste met:

Prudentiële eisen aan (beheerders van) beleggingsinstellingen en icbe’s

Factsheet

Gepubliceerd: 06 februari 2015

Bekijk eerdere versies in het archief

De prudentiële eisen voor (beheerders van) instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) en alternatieve beleggingsinstellingen (abi’s) zijn uitgewerkt in het Besluit prudentiële regels Wft (BPR).

Minimum vermogen 

(Beheerders van) icbe’s en abi’s dienen doorlopend te voldoen aan de volgende minimum eigen vermogenseisen.

Swipe onderstaande tabel om meer kolommen te zien.

Financiële
onderneming

Eigen vermogen (artikel 48 en 63 BPR)

Bestanddelen van het eigen vermogen (artikelen 50 en 51 BPR)

Solvabiliteit / minimum omvang van het toetsingsvermogen

abi-beheerder

€ 125.000

artikel 26, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de verordening kapitaalvereisten (CRR)

€ 125.000 + 0,02 % van het meerdere van het beheerde vermogen bóven € 250 mln, tot een maximum van € 10 mln (artikel 63 BPR).
Vaste kosten (artikel 63, 3de lid Bpr).

icbe-beheerder

€ 125.000

De bestanddelen als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de verordening kapitaalvereisten (CRR).

€ 125.000 + 0,02 % van het meerdere van het beheerde vermogen bóven € 250 mln, tot een maximum van € 10 mln (artikel 63 BPR).
Vaste kosten (artikel 63, 3de lid Bpr)

abi beleggings-maatschappij of een maatschappij voor collectieve belegging in effecten die geen aparte beheerder hebben

€ 300.000

De bestanddelen als bedoeld artikel 26, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de verordening kapitaalvereisten (CRR).

-

abi-bewaarder of bewaarder van een icbe

€ 730.000

Het kernkapitaal als bedoeld artikelen 26, eerste lid, onderdelen a tot en met e, 51 en 62 van de verordening kapitaalvereisten (CRR)

Voor een abi-bewaarder kunnen aanvullende eisen gelden in overeenstemming met artikel 21, derde lid, van de AIFM richtlijn.

Het toetsingsvermogen is in artikel 1:1 van het Bpr gedefinieerd als het eigen vermogen, bedoeld in artikel 72 van de verordening kapitaalvereisten (CRR). De verwijzing naar artikel 72 van de CRR houdt in dat het toetsingsvermogen moet voldoen aan de eisen voor het common equity tier 1 kapitaal, het aanvullend tier 1 kapitaal en het tier 2 kapitaal zoals beschreven in de CRR.

In aanvulling op bovenstaande vereiste minimumbedrag aan eigen vermogen en het vereiste toetsingsvermogen, beschikt een abi-beleggingsmaatschappij die geen aparte beheerder heeft, of een beheerder van een abi, over een bijkomend eigen vermogen of een beroepsaansprakelijkheidsverzekering ter dekking van mogelijke beroepsaansprakelijkheidsrisico’s in overeenstemming met artikel 9, zevende en negende lid, van de AIFM richtlijn.

Het eigen vermogen, toetsingsvermogen en het bijkomend eigen vermogen van een abi-beleggingsmaatschappij zonder aparte beheerder, of een beheerder van een abi, moet tevens voldoen aan de eisen van artikel 9, achtste lid, van de AIFM richtlijn.

Artikel 9, zevende tot en met negende lid, van de AIFM richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in artikel 63b BPR. (zie onder)

Richtlijn 2011/61/EU (AIFM) van het Europees Parlement en de Raad

Artikel 9

Aanvangskapitaal en eigen vermogen

  1. De lidstaten verlangen dat een abi-beheerder die een intern beheerde abi is, over een aanvangskapitaal van ten minste 300.000 EUR beschikt.

  2. Wanneer een abi-beheerder als extern beheerder van abi’s is aangesteld, moet hij beschikken over een aanvangskapitaal van ten minste 125.000 EUR.

  3. Wanneer de waarde van de portefeuilles van abi’s die door de abi-beheerder worden beheerd, hoger is dan 250 miljoen EUR, voorziet de abi-beheerder in een extra bedrag aan eigen vermogen. Dit extra bedrag aan eigen vermogen is gelijk aan 0,02 % van het bedrag waarmee de waarde van de portefeuilles van de abi-beheerder 250 miljoen EUR te boven gaat, met dien verstande evenwel dat de vereiste som van het aanvangskapitaal en het extra bedrag de 10 miljoen EUR niet te boven mogen gaan.

  4. Voor de toepassing van lid 3 worden de abi’s die door de abi-beheerder worden beheerd, met inbegrip van de abi’s waarvoor de abi-beheerder een of meer taken overeenkomstig artikel 20 heeft gedelegeerd, maar met uitzondering van de abi-portefeuilles die aan de abi-beheerder zijn gedelegeerd, geacht de portefeuilles van de abi-beheerder te zijn.

  5. Ongeacht lid 3, is het eigen vermogen van de abi-beheerder nooit minder dan het bedrag dat uit hoofde van artikel 21 van Richtlijn 2006/49/EG vereist is.

  6. De lidstaten kunnen abi-beheerders toestaan niet te voorzien in tot 50 % van het in lid 3 bedoelde extra bedrag aan eigen vermogen indien zij voor hetzelfde bedrag een garantie genieten van een kredietinstelling of een verzekeringsonderneming waarvan de statutaire zetel is gevestigd in een lidstaat of in een derde land waar de kredietinstelling of verzekeringsonderneming onderworpen is aan prudentiële regels die naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten gelijkwaardig zijn aan die welke in het Unierecht zijn vastgesteld.

  7. Ter dekking van mogelijke beroepsaansprakelijkheidsrisico’s die voortvloeien uit de werkzaamheden die een abi-beheerder krachtens deze richtlijn mag verrichten, moeten zowel intern beheerde abi’s als externe abi-beheerders:
    1. ofwel over bijkomend eigen vermogen beschikken dat mogelijke beroepsaansprakelijkheidsrisico’s als gevolg van beroepsnalatigheid kan dekken; of
    2. een beroepsaansprakelijkheidsverzekering afsluiten voor aansprakelijkheid als gevolg van beroepsnalatigheid, die past bij de gedekte risico’s.

  8. Het eigen vermogen, met inbegrip van het in lid 7, onder a), bedoelde bijkomend eigen vermogen, moet worden belegd in liquide middelen of in activa die op korte termijn direct in contant geld kunnen worden omgezet en mag geen speculatieve posities omvatten.

  9. De Commissie stelt middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 56 en onder de voorwaarden van de artikelen 57 en 58 maatregelen met betrekking tot lid 7 van dit artikel vast tot precisering van:
    1. de risico’s die het bijkomend eigen vermogen of de beroepsaansprakelijkheidsverzekering moeten dekken;
    2. de voorwaarden om te bepalen of het bijkomend eigen vermogen of de dekking van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering passend zijn; en
    3. de wijze waarop voortdurende aanpassingen van het bijkomend eigen vermogen of van de dekking van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering moeten worden bepaald.

  10. Met uitzondering van de leden 7 en 8 en van de gedelegeerde handelingen vastgesteld overeenkomstig lid 9, is dit artikel niet van toepassing op abi-beheerders die ook icbe-beheersmaatschappijen zijn.