In de afgelopen jaren zijn er zorgen ontstaan over de neveneffecten van de naleving van de Wwft, waaronder onnodige klantbelasting, belemmeringen bij toegang tot betalingsverkeer, operationele druk en (indirecte) discriminatie. Vooral bij laagrisicosituaties is niet altijd duidelijk of de toepassing proportioneel is. Klachten die bij DNB binnenkomen en andere signalen roepen de vraag op of de toepassing van de Wwft in dergelijke gevallen in verhouding staat tot het witwasrisico.
DNB heeft in 2025 bij vijf Nederlandse banken een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de proportionele toepassing van de Wwft bij klanten met een laag risico op witwassen en financieren van terrorisme. Deze verkenning werd gestart naar aanleiding van signalen dat bepaalde Wwft-maatregelen als disproportioneel worden ervaren, vooral bij klantgroepen met een beperkt witwasrisico.
Het doel van deze verkenning is inzicht krijgen in hoe banken hun Wwft-maatregelen afstemmen op klanten met een laag risicoprofiel. Het onderzoek sluit aan bij het eerder door DNB gepubliceerde rapport Van herstel naar balans, waarin het belang van een risicogebaseerde benadering centraal staat.
Het verkennende onderzoek richtte zich op vier specifieke klantgroepen: goede doelen en religieuze organisaties, Verenigingen van Eigenaren (VvE’s), klein MKB/retail en Politically Exposed Persons (PEP’s).
Bewust van belang proportionaliteit
Uit de verkenning blijkt dat banken zich bewust zijn van het belang van proportionaliteit en op dit gebied al concrete stappen zetten. Banken tonen welwillendheid om maatregelen beter af te stemmen op het risicoprofiel van hun klanten. Tegelijkertijd ervaren instellingen belemmeringen. Dit kan ertoe leiden dat maatregelen in de praktijk zwaarder uitvallen voor klanten dan strikt noodzakelijk, wat kan resulteren in disproportionele klantbelasting en inefficiënties.
Deze belemmeringen hangen nauw samen met de spanningsvelden binnen een risicogebaseerde aanpak. Een risicogebaseerde benadering vraagt van instellingen een professioneel oordeel over risico’s en passende maatregelen. Het vellen van een professioneel oordeel brengt soms mee dat uit voorzorg extra vragen worden gesteld of een hogere risicoclassificatie wordt toegekend, zelfs bij een goed risicobeeld. Dit staat op gespannen voet met proportionaliteit.
Daarnaast vereist een gedegen risicoafweging voldoende klantinformatie om een compleet beeld te vormen en de Wwft na te leven. Het streven naar volledigheid kan echter leiden tot administratieve lasten en frequente klantvragen, wat wringt met klantgerichtheid en efficiëntie – met name waar de informatie die gevraagd wordt verder gaat dan nodig is om dit beeld te vormen of dan de wet vereist.
Belemmeringen bij het toepassen van proportionaliteit
Deze spanning maakt duidelijk waarom proportionaliteit in de praktijk niet vanzelfsprekend is. Banken zijn in sommige gevallen terughoudend met het beperken van maatregelen, ook wanneer er geen significante risico’s worden geconstateerd. De verkenning wijst onder andere op de volgende factoren:
- Risicoaversie en procedurele zekerheid.
Hoewel de Wwft uitgaat van een risicogebaseerde benadering, blijkt in de praktijk dat de nadruk vaak ligt op strikte naleving van regels en procedures. Analisten ervaren niet altijd de ruimte om zelfstandig professionele afwegingen te maken. Dit kan in sommige gevallen leiden tot risicoavers gedrag.
- De dynamiek van terugkoppeling.
DNB ziet dat hogere risicoclassificaties in de praktijk vaak als ‘veilige keuze’ gelden. Toezicht- en controlefuncties kunnen meer nadruk leggen op hoogrisicosituaties en op gevallen waarin mogelijk ten onrechte een laag risiconiveau is toegekend – en minder op situaties waarin ten onrechte een te hoog risiconiveau is toegekend. Terugkoppelingen vanuit deze functies lijken hierdoor een opdrijvend effect te hebben op de risicoclassificatie van klanten.
- Effect van gepubliceerde risico-indicatoren.
Verschillende instanties publiceren risico-indicatoren om instellingen te ondersteunen bij het inschatten van risico's ten aanzien van financieel-economische criminaliteit. Banken nemen doorgaans al deze informatie mee, om geen potentieel relevante signalen te missen. In de praktijk worden deze indicatoren soms geïnterpreteerd als directe aanleiding voor actie. Het vaststellen van één risico-indicator in een dossier leidt dan automatisch tot aanvullende maatregelen, los van het totale klantbeeld en het risico.
- Kennis en vakmanschap in relatie tot risicobeoordeling.
In de praktijk blijkt dat de kennis en expertise van medewerkers cruciaal zijn voor een passende klantbehandeling, bijvoorbeeld wanneer het gaat om specifieke klantgroepen zoals religieuze instellingen en stichtingen. Een goed begrip van de aard, context en activiteiten van deze klanten is essentieel om hun risico’s zorgvuldig en proportioneel te kunnen beoordelen. Daarnaast speelt de mate van afstand tot de klant een rol. Wanneer medewerkers vooral op afstand opereren en beperkt zicht hebben op de dagelijkse praktijk van de klant, is het lastiger om tot een passende risicobeoordeling en aanpak te komen.
Resultaten risicoclassificatie per klantgroep
Banken delen hun klanten in risicocategorieën in (m.n. laag, midden, hoog). Deze indeling bepaalt welke maatregelen instellingen toepassen bij het aangaan en onderhouden van klantrelaties. Uit de verkenning naar de vier genoemde klantgroepen blijkt dat VvE’s en klein MKB/retail meestal als laag risico worden geclassificeerd. Bij goede doelen en vooral PEP’s is er meer variatie zichtbaar. Waar klanten niet als hoog risico worden ingeschaald komt aanvullende klantbelasting niet alleen voort uit de risicoclassificatie, maar ook uit interne werkwijzen, interpretatie van risicofactoren, toezichtprocessen en verschillen in klantenbestanden.