Nationale wetgeving
In Nederland is de Pensioenwet (Pw) van groot belang. Uitgangspunt in de Pw is dat pensioen een arbeidsvoorwaarde is. Werkgevers en werknemers, vertegenwoordigd door de sociale partners zijn de eerstverantwoordelijken voor het tot stand komen van pensioenen. In de Pw is beschreven wat de verplichtingen en rechten zijn van alle betrokkenen die te maken hebben met pensioenopbouw. De werkgever, de deelnemer en gewezen deelnemer, de gepensioneerden en het pensioenfonds.
Er bestaat op grond van de Pw geen verplichting voor werkgevers om met de werknemers een pensioenovereenkomst te sluiten. Hebben werkgever en werknemer echter een pensioenovereenkomst gesloten dan geeft de Pw de voorwaarden waaraan de pensioenafspraken moeten voldoen.
Één van die voorwaarden is dat de pensioenovereenkomst moet worden ondergebracht (artikel 23 Pw) bij een pensioenfonds, een premiepensioeninstelling of een verzekeraar. Het is ook mogelijk de pensioenovereenkomst bij een pensioenfonds of verzekeraar uit een andere EU lidstaat onder te brengen. De Pw stelt eisen aan de wijze waarop het pensioenfonds of de verzekeraar te werk gaan. Op de naleving van de voorschriften in de Pw houden De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toezicht.
Een soortgelijke wet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, geldt voor beroepspensioenregelingen. In veel bedrijfstakken zijn werkgevers verplicht om deel te nemen aan een pensioenregeling bij een bedrijfstakpensioenfonds. Dat is geregeld in de Wet verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds 2000.