Verouderde browser

U gebruikt een verouderde browser. DNB.nl werkt het beste met:

Interpretatie artikel 1:122 Wft over de toekenning van retentievergoedingen

Q&A

Gepubliceerd: 02 december 2022

Bekijk eerdere versies in het archief

Vraag:

Wanneer is bij de toekenning van een retentievergoeding voorafgaande toestemming nodig van de toezichthouder als bedoeld in art. 1:122 Wft?

Antwoord:

Een retentievergoeding is een vorm van variabele beloning die uitsluitend strekt tot het noodzakelijk behoud van een medewerker voor een onderneming. In artikel 1:122 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) is een bijzondere regeling opgenomen waarmee het bonusplafond uit artikel 1:121 Wft te boven mag worden gegaan indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Eén van die voorwaarden is expliciete, voorafgaande toestemming van de toezichthouder. In deze Q&A geeft DNB guidance over wanneer op grond van artikel 1:122 Wft voorafgaande instemming van de toezichthouder benodigd is.

Conform Europese standaarden zijn retentievergoedingen die uitsluitend strekken tot het noodzakelijk behoud van een medewerker toegestaan. De Nederlandse wetgever heeft aansluiting gezocht bij de Europese standaarden over retentievergoedingen en deze verder uitgewerkt in artikel 1:122 Wft. Artikel 1:122 Wft regelt dat een instelling onder voorwaarden een retentievergoeding mag toekennen waarbij het bonusplafond uit artikel 1:121 Wft wordt overschreden. De cumulatieve voorwaarden zijn dat:

  1. de retentievergoeding noodzakelijk is i.v.m. een duurzame organisatiewijziging van de onderneming;

  2. de retentievergoeding uitsluitend strekt tot het behoud van de medewerker voor de onderneming;

  3. de retentievergoeding niet tot gevolg heeft dat de som van alle variabele beloningen de percentages bedoeld in artikel 94, eerste lid, onderdeel g, onder i, eerste volzin en onder ii van de richtlijn kapitaalvereisten overschrijdt; en

  4. de toezichthouder schriftelijk heeft ingestemd met de toekenning van de retentievergoeding.

In de praktijk is gebleken dat de verwijzing naar artikel 1:121, eerste lid, Wft in de aanhef van artikel 1:122 Wft tot onduidelijkheid leidt ten aanzien van de vraag wanneer instemming van de toezichthouder is vereist.

DNB interpreteert artikel 1:122 Wft zo dat wanneer de toekenning van een retentievergoeding tot gevolg heeft dat de som van de retentievergoeding en overige variabele beloningen het op grond van artikel 1:121 Wft toepasselijke bonusplafond overschrijdt, voorafgaande instemming van de toezichthouder is vereist. Daarbij wordt opgemerkt dat indien op grond van artikel 1:121 Wft op de betrokken medewerker een bonusplafond van 200% van toepassing is, nimmer instemming kan en hoeft worden gevraagd omdat dan in geen geval het bonusplafond van 200% te boven kan worden gegaan en artikel 1:121 Wft al de ruimte biedt voor het verstrekken van de retentievergoeding. Ook in het geval op grond van artikel 1:121 Wft op een instelling geen bonusplafond van toepassing is, kan en hoeft geen voorafgaande instemming worden gevraagd voor de toekenning van retentievergoedingen.

Bij retentievergoedingen waarvoor instemming moet worden gevraagd, hanteert DNB voor alle marktpartijen als toetsingskader 1:122 Wft in combinatie met de EBA richtsnoeren betreffende een degelijk beloningsbeleid overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU en de EBA richtsnoeren betreffende een degelijk beloningsbeleid overeenkomstig (EBA/GL/2021/04 CRD V en EBA/GL/2021/13 IFD).

Bij retentievergoedingen waarvoor geen instemming hoeft te worden gevraagd, hanteert DNB als toetsingskader artikel 1:121 Wft en de overige verplichtingen ten aanzien van variabele beloningen uit hoofdstuk 1.7 Wft in combinatie met de EBA richtsnoeren betreffende een degelijk beloningsbeleid overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU en de EBA richtsnoeren betreffende een degelijk beloningsbeleid overeenkomstig (EBA/GL/2021/04 CRD V en EBA/GL/2021/13 IFD).

De instelling moet dan ook bij retentievergoedingen die niet aan voorafgaande instemming onderhevig zijn, onder meer kunnen onderbouwen:

  • een legitiem belang te hebben bij de toekenning van de retentievergoeding;

  • waarom het behoud van de medewerker in kwestie middels een retentievergoeding van cruciaal belang is voor de instelling;

  • wat de omstandigheden zijn die bijdragen aan het risico dat de medewerker de instelling verlaat;

  • wat de gevolgen van vertrek van de medewerker voor de instelling zijn; en

  • waarom de hoogte van de toegekende retentievergoeding en de lengte van de retentieperiode noodzakelijk en proportioneel zijn voor het behoud van de medewerker.

Relevante wet- en regelgeving

Deze Q&A heeft betrekking op de volgende wet- en regelgeving:

  • Art. 1:121 Wet op het financieel toezicht
  • Art. 1:122 Wet op het financieel toezicht
  • Art. 1:111 Wet op het financieel toezicht
  • Art. 1:1 Wet op het financieel toezicht
  • Art. 94 Herziene richtlijn kapitaalvereisten (CRD V)
  • EBA Richtsnoeren betreffende een degelijk beloningsbeleid overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU
  • EBA Richtsnoeren betreffende een degelijk beloningsbeleid overeenkomstig Richtlijn 2019/2034

DISCLAIMER

Q&A’s bieden nader inzicht in de beleidspraktijk van DNB doordat we daarin wettelijke toezichtregels interpreteren. Onder toezicht staande instellingen kunnen ook op andere wijze aan de wet- of regelgeving voldoen. Instellingen moeten daarbij wel gemotiveerd aan DNB kunnen aantonen dat zij met hun invulling voldoen aan de wet- of regelgeving . Voor een nadere toelichting op de status van de beleidsuitingen van DNB zie de Leeswijzer beleidsuitingen DNB op Open Boek Toezicht.

Downloads