Op grond van artikel 150n, eerste lid Pw maakt een pensioenfonds voor de waardering bij invaren gebruik van de standaardmethode. Een pensioenfonds kan op grond van artikel 150n, tweede lid Pw ook gebruik maken van de vba-methode indien deze methode beter de bijzondere kenmerken van de pensioenregeling en het pensioenfonds modelleert. Het pensioenfonds onderbouwt het toepassen van de vba-methode in het implementatieplan.
- Algemene voorwaarden geldend bij beide omrekenmethoden
- De specifieke voorwaarden voor de standaardmethode
- De specifieke voorwaarden voor de vba-methode
A. Algemene voorwaarden geldend bij beide omrekenmethoden
- 90% dekkingsgraad-grens (150o, lid 1 Pw)
Een pensioenfonds met een dekkingsgraad lager dan 90% neemt tijdig maatregelen waardoor de dekkingsgraad bij invaren ten minste 90% bedraagt.
- Ten minste 95% rekenregel-grens (150o, lid 2 Pw)
Bij invaren bedraagt de waarde van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht (ongeacht de omrekenmethode) van iedere deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde tenminste 95% van de uitkomst van de toepassing van de standaardregel. Dit tenzij de technische voorziening voor de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van de deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde lager is: dan bedraagt de waarde tenminste de technische voorziening.
- Onder voorwaarden begrenzing op technische voorziening (150o, lid 3 Pw)
Indien bij invaren de waarde van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van een deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde minder bedraagt dan de technische voorziening , kan de waarde voor een andere deelnemer, gewezen deelnemer, aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde niet meer bedragen dan de technische voorziening, tenzij het meerdere een gevolg is van compensatie door het toekennen van extra pensioenaanspraken (zie factsheet compensatie).
- Vastlegging verdelingsregels bij compensatie uit vermogen (150n, lid 7, onderdeel c Pw)
Bij keuze van compensatie van deelnemers uit het vermogen moeten de verdelingsregels hiervoor vastliggen.
- Solidariteitsreserve of risicodelingsreserve van meer dan 15% van het vermogen (150n, lid 9 Pw)
Onder voorwaarden kan de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve als gevolg van de initiële vulling meer bedragen dan de wettelijke begrenzing van 15% van het geheel voor pensioen gereserveerd vermogen inclusief de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve (zie factsheet Solidariteitsreserve en risicodelingsreserve).
B. De specifieke voorwaarden voor de standaardmethode
Invaren met de standaardmethode bestaat uit drie stappen:
- Bepalen beschikbaar vermogen voor toepassen van de standaardregel
- Toepassen van de standaardregel
- Het onder voorwaarden eventueel afwijken van de uitkomsten van de standaardregel
Stap 1: Beschikbaar vermogen bepalen voor toepassen van de standaardregel
De standaardregel wordt toegepast op het vermogen van een pensioenfonds dat hiervoor beschikbaar is (hierna: beschikbare vermogen). Om het beschikbare vermogen te bepalen worden hiervan de volgende onderdelen afgezonderd:
- Het minimum vereist eigen vermogen, zoals dat geldt voor de solidaire of flexibele premieregeling.
- De voorziening die een pensioenfonds vaststelt op basis van de contante waarde van de verwachte uitgaande kasstromen die voortvloeien uit de kosten voor onder andere administratie, communicatie en het doen van uitkeringen (voorziening voor uitvoeringskosten), alsmede andere collectieve voorzieningen van een pensioenfonds, zoals de voorziening voor toekomstige schadelast voor zieke deelnemers (IBNR-voorziening).
- Indien en voor zover van toepassing, een operationele reserve van een pensioenfonds, waaronder resultaten op risicoverzekeringen en wijzigingen die met terugwerkende kracht worden doorgevoerd vallen.
- Indien en voor zover van toepassing, de initiële vulling van een solidariteits- of risicodelingsreserve (zie factsheet solidariteitsreserve en risicodelingsreserve).
- Indien en voor zover van toepassing, de compensatie van deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken (direct in de voor pensioenuitkering bestemde vermogens dan wel kapitalen) of via initiële vulling van een compensatiedepot (zie factsheet compensatie).
Indien de dekkingsgraad bij invaren (de dekkingsgraad direct voorafgaande aan de collectieve waardeoverdracht) hoger is dan 105% gelden bij de hiervoor genoemde onderdelen 4 en 5 nadere voorwaarden:
- Op grond van artikel 150n, zevende lid Pw kan het pensioenfonds op verzoek van sociale partners het vermogen, met uitzondering van het minimaal vereist eigen vermogen, aanwenden voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve en/of de compensatie van deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken.
- Het pensioenfonds kan hiervoor alleen het vermogen aanwenden dat op het moment van invaren niet strekt ter dekking van de technische voorzieningen.
- Er moet daarbij worden voldaan aan de voorwaarden geldend bij beide omrekenmethoden die onder paragraaf A van deze factsheet zijn opgenomen.
Indien de dekkingsgraad bij invaren lager is dan 105% gelden op grond van artikel 150n, lid 8 Pw de volgende voorwaarden bij de hiervoor genoemde onderdelen 4 en 5:
- Het pensioenfonds kan, op verzoek van sociale partners, maximaal 5% van de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten aanwenden voor:
- Initiële vulling van een solidariteits- of risicodelingsreserve ;
- Compensatie van deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken;
- Het toekennen van extra pensioenrechten aan pensioengerechtigden tot maximaal hun technische voorziening.
- Deze aanwending moet opgenomen zijn in het transitieplan en voor deze aanwending moet advies dan wel goedkeuring zijn verkregen van verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan.
- Er moet daarbij worden voldaan aan de voorwaarden geldend bij beide omrekenmethoden die onder paragraaf A van deze factsheet zijn opgenomen.
Stap 2: Toepassen van de standaardregel
Als het beschikbaar vermogen is vastgesteld (zie stap 1) wordt op dat beschikbare vermogen de standaardregel toegepast. De standaardregel is opgenomen in artikel 21 Regeling Pw en Wvb en bestaat uit de volgende berekeningen in de hierna vermelde volgorde:
1° Vaststellen van de contante waarde van alle opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten;
2° Vaststellen van de contante waarde van de aanpassingskasstromen;
3° Vaststellen van de schalingsfactor voor de aanpassingskasstroom; en
4° Vaststellen van het voor pensioenuitkering bestemd vermogen dan wel kapitaal.
Bij het vaststellen van de contante waarde van alle opgebouwde pensioenaanspraken en –rechten, zoals bedoeld onder 1, wordt ook begrepen de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen bij overlijden voor pensioenleeftijd.
Door toepassing van de standaardregel wordt een tekort (negatieve schalingsfactor) of overschot (positieve schalingsfactor) toebedeeld aan alle (gewezen) deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden. In bijlage 2a bij de Regeling Pw en Wvb staan de formules voor deze berekeningen. Er dient bij deze stappen uitgegaan te worden van de regels die van toepassing zijn bij het bepalen van de hoogte van de technische voorzieningen van een pensioenfonds zoals opgenomen in artikel 2 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. De standaardregel moet daarbij zo worden toegepast dat deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden met een gelijke leeftijd en gelijke opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten, maar een verschillend geslacht, gelijke voor pensioenuitkering bestemde vermogens dan wel kapitalen toebedeeld krijgen.
Bij de vaststelling van de aanpassingskasstromen bij de standaardregel (artikel 2 van bijlage 2a van de Regeling Pw en Wvb) wordt in beginsel een spreidingstermijn van tien jaar toegepast. Een pensioenfonds kan afwijken van deze spreidingstermijn van tien jaar door een kortere of langere spreidingstermijn toe te passen. Een pensioenfonds kan alleen een langere spreidingstermijn dan tien jaar hanteren indien de verhouding tussen het beschikbare vermogen en de technische voorzieningen van een pensioenfonds meer dan 100% bedraagt.
Het pensioenfonds neemt de onderbouwing van de kortere of langere spreidingsperiode op in het implementatieplan als bedoeld in artikel 46, lid 2, onderdeel i Besluit uitvoering Pw en Wvb. Een pensioenfonds betrekt daarbij de bestandssamenstelling van het pensioenfonds en moet op grond van artikel 2, lid 3 van bijlage 2a regeling Pw en Wvb voorts onderbouwen dat een spreidingstermijn van tien jaar tot een onevenwichtiger nadeel zou leiden.
Als het transitiekader van hoofdstuk 6b Pw van toepassing is, kan het pensioenfonds op grond van artikel 150l en 150m Pw besluiten om geheel of gedeeltelijk in te varen. In dat geval waardeert het pensioenfonds op grond van artikel 150n, eerste dan wel tweede lid Pw alle pensioenrechten en -aanspraken van het pensioenfonds. Dit geldt ook als het pensioenfonds toepassing geeft aan artikel 150l, zevende lid Pw en een afzonderlijk financieel geheel vormt voor niet ingevaren pensioenrechten en -aanspraken. Een pensioenfonds brengt voor zowel de in te varen en niet in te varen pensioenaanspraken en -rechten de transitie-effecten in beeld (artikel 150e Pw). De dekkingsgraad van het afgezonderde financiële geheel (de niet ingevaren pensioenrechten en -aanspraken) na transitie kan afwijken van de dekkingsgraad van het pensioenfonds voorafgaand aan invaren. Dit is afhankelijk van het deelnemersbestand, keuzes die in de transitie worden gemaakt én de eventuele toepassing van de wettelijke mogelijkheid om nog onder voorwaarden af te wijken van de uitkomsten van de omrekenmethoden zoals opgenomen in de artikelen 150n en 150o Pw.
Toepassing van de standaardregel bij premieovereenkomsten
Indien sprake is van een premieovereenkomst kan het pensioenfonds kiezen of het de premieovereenkomst wel of niet betrekt bij de verdeling van het tekort of overschot. De overwegingen om al dan niet het overschot of tekort toe te delen aan de pensioenaanspraken en -rechten van (gewezen) deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden met een premieovereenkomst dienen te worden opgenomen in het implementatieplan. De onderbouwing bevat ook een toelichting waarom de gemaakte keuze bijdraagt aan de evenwichtigheid van de transitie.
In het geval dat de premieovereenkomst buiten beschouwing wordt gelaten bij de verdeling van een tekort of overschot, hoeven pensioenfondsen voor opgebouwde pensioenaanspraken en variabele uitkeringen die voortvloeien uit premieovereenkomsten geen (aanpassings)kasstromen vast te stellen. In dit geval blijft het kapitaal voortkomend uit de premieovereenkomst van een individu vóór en na toepassing van de standaardregel gelijk en wordt een eventueel overschot of tekort dus niet aan de pensioenaanspraken en -rechten van individuen met een premieovereenkomst toebedeeld. Het met de standaardregel te verdelen beschikbare vermogen wordt verminderd met de waarde van deze kapitalen.
Wanneer de premieovereenkomst wel wordt betroken bij de verdeling van het overschot of tekort, wordt het voor pensioenuitkering bestemd vermogen dan wel kapitaal bepaald zoals beschreven in bijlage 2a regeling Pw en Wvb. In dat geval is het uitgangspunt dat de verwachte uitgaande kasstromen voor ieder individu zo worden bepaald dat de contante waarde hiervan gelijk is aan het kapitaal voortvloeiend uit de beschikbare gestelde premies (inclusief de behaalde rendementen). Het fonds kan van dit uitgangspunt afwijken indien het fonds zich baseert op het inkoopbeleid opgenomen in de ABTN van 30 juni 2022. De bepalingen uit de ABTN kunnen conflicteren met het voorschrift dat de contante waarde van de verwachte uitgaande kasstromen gelijk moet zijn aan het voor pensioenuitkering bestemd vermogen dan wel kapitaal. Een fonds kan zich baseren op het vastgelegde beleidskader voor zo ver dit leidt tot een realistischere bepaling van de verwachte uitgaande kasstromen. De onderbouwing voor de resulterende afwijking dient te worden opgenomen in het implementatieplan. Deze mogelijkheid laat onverlet dat moet worden voldaan aan artikel 150o lid 3 PW
Vervolgens kunnen de aanpassingskasstromen, de contante waarde daarvan en het voor pensioenuitkering bestemd vermogen of kapitaal op dezelfde wijze worden vastgesteld als bij uitkeringsovereenkomsten.
In het geval dat een pensioenfonds een premieovereenkomst uitvoert met inleg- of rendementsgarantie, dient voor bepaling van het voor pensioenuitkering bestemd vermogen of kapitaal eerst de waarde van de inleg- of rendementsgarantie los te worden bepaald. De waarde van de inleg- of rendementsgarantie is gelijk aan de specifiek hiervoor aangehouden voorziening indien deze gebaseerd is op de optiewaarde van de garantie of wordt vastgesteld door toepassing van de vba-methode. Het voor het pensioenuitkering bestemd vermogen dan wel kapitaal, volgend uit het eerste of tweede lid van artikel 4 bijlage 2a regeling Pw en Wvb, wordt vervolgens voor ieder individu verhoogd met de waarde van diens individuele inleggarantie of rendementsgarantie. Het met de standaardregel te verdelen beschikbare vermogen wordt verminderd met de waarde van deze garanties.
Stap 3: Het onder voorwaarden eventueel afwijken van de uitkomsten van de standaardregel
Het pensioenfonds kan onder voorwaarden afwijken van de uitkomsten van de standaardregel in stap 2. Er moet daarbij worden voldaan aan zowel (i) de specifieke voorwaarden die in deze paragraaf zijn opgenomen, als (ii) de algemene voorwaarden geldend bij beide omrekenmethoden, opgenomen in paragraaf A van deze factsheet.
Specifieke voorwaarden voor afwijken van de standaardregel
- Indien de dekkingsgraad van het pensioenfonds direct voorafgaand aan invaren hoger is dan 110% (150n, zesde lid Pw):
Het pensioenfonds kan afwijken van de uitkomsten van de standaardregel mits de waarde van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van iedere deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde tenminste 95% bedraagt van de uitkomst van de standaardregel, na de initiële vulling van een solidariteitsreserve, een risicodelingsreserve of een compensatiedepot.
- Indien de dekkingsgraad direct voorafgaand aan invaren ligt tussen 105% en 110% (150n, zesde lid Pw):
Het pensioenfonds kan afwijken van de uitkomsten van de standaardregel mits maximaal 5% van het vermogen verschoven wordt en deze verschuiving bijdraagt aan de evenwichtigheid van de transitie. De 5% van het vermogen waarmee kan worden geschoven, wordt berekend na initiële vulling van een reserve of compensatiedepot
- Gelijke uitkeringen binnen de groep pensioengerechtigden (150n, lid 5 Pw):
Een pensioenfonds kan afwijken van de uitkomsten van de standaardregel voor zover dit nodig is om gelijke aanpassingen van pensioenuitkeringen mogelijk te maken en de verschuiving tussen de voor pensioenuitkering bestemde vermogens dan wel kapitalen daarvoor binnen de groep pensioengerechtigden blijft.
C. De specifieke voorwaarden voor de vba-methode
Uitgangspunt van de vba-methode is dat per leeftijdscohort de marktwaarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten ná invaren minimaal gelijk is aan de marktwaarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten vóór invaren (150n, vierde lid Pw). Zie hiervoor ook de factsheet Berekening transitie-effecten en toepassing vba-rekenmethodiek.
Marktwaarde opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten bepalen
Het pensioenfonds bepaalt de marktwaarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten op basis van de vba-rekenmethodiek (“inclusieve marktwaarde”). Hiervoor staan in artikel 46c Besluit uitvoering Pw en Wvb uitgangspunten, zoals opgesomd in het factsheet netto profijt en vba-rekenmethodiek. Bij de waardering houdt het pensioenfonds er rekening mee dat in de gewijzigde pensioenregeling ná invaren een pensioenfonds het minimaal vereist eigen vermogen moet aanhouden.
Gericht toedelen van vermogen bij toepassing van de vba-methode
De voorwaarde in artikel 150n, lid 4 Pw van een tenminste gelijkblijvende marktwaarde biedt sociale partners en het pensioenfonds bij invaren van een uitkeringsovereenkomst naar de solidaire of flexibele premieregeling bepaalde ruimte om het vermogen van het pensioenfonds bij invaren gericht toe te delen. Als gevolg van de bestaande wettelijke spreidingsregels voor verhogingen en kortingen en de fiscale maximering van toeslagen is de marktwaarde van opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten in het huidig financieel toetsingskader in het algemeen lager dan het collectieve vermogen van het pensioenfonds.
Dit gericht toedelen kan direct aan de voor pensioenuitkering bestemde vermogens dan wel kapitalen of, op verzoek van de werkgever, aan initiële vulling van een compensatiedepot en/of initiële vulling van een solidariteits- of risicodelingsreserve (zie factsheet solidariteitsreserve en risicodelingsreserve). Naast de voorwaarde in artikel 150n, lid 4 Pw van een per leeftijdscohort tenminste gelijkblijvende marktwaarde moet daarbij worden voldaan aan zowel (i) de specifieke voorwaarden die in deze paragraaf hieronder zijn opgenomen als (ii) de algemene voorwaarden geldend bij beide omrekenmethoden, opgenomen in paragraaf A van deze factsheet.
Specifieke voorwaarden bij toepassing van de vba-methode voor aanwenden vermogen indien de dekkingsgraad bij invaren hoger is dan 105% (150n, lid 7 Pw)
Op grond van artikel 150n, zevende lid Pw kan het pensioenfonds op verzoek van de werkgever het vermogen, met uitzondering van het minimaal vereist eigen vermogen, aanwenden voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve en/of de compensatie van deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken (direct in de voor pensioenuitkering bestemde vermogens dan wel kapitalen, of via initiële vulling van een compensatiedepot - zie factsheet compensatie). Bij het toekennen van extra pensioenaanspraken voor de compensatie van deelnemers moet ook zonder het toekennen van deze extra aanspraken worden voldaan aan het uitgangspunt van de vba-methode dat de marktwaarde ná invaren per leeftijdscohort minimaal gelijk is aan de marktwaarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten vóór invaren.
Specifieke voorwaarden bij toepassing van de vba-methode voor aanwenden vermogen indien de dekkingsgraad bij invaren lager is dan 105% (150n, lid 8 Pw)
Op grond van artikel 150n, achtste lid Pw, kan het pensioenfonds maximaal 5% van de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten aanwenden voor een of meer van deze drie doelen:
- initiële vulling van een solidariteits- of risicodelingsreserve
- de compensatie van deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken (direct in de voor pensioenuitkering bestemde vermogens dan wel kapitalen, of via initiële vulling van een compensatiedepot)
- het toekennen van extra pensioenrechten aan pensioengerechtigden tot maximaal hun technische voorziening
Deze aanwending moet zijn opgenomen in het transitieplan en hiervoor moet advies zijn ingewonnen dan wel goedkeuring zijn verkregen van verantwoordingsorgaan respectievelijk belanghebbendenorgaan.