Q&A over onderbouwing spreidingstermijn standaardregel

WTP Q&A

Vraag:

Kan een pensioenfonds een spreidingstermijn hanteren die afwijkt van de default spreidingstermijn (van 10 jaar) bij het toepassen van de standaardregel?

Gepubliceerd: 23 juni 2025

Bekijk eerdere versies in het archief

Antwoord:

Ja, een pensioenfonds kan bij het toepassen van de standaardregel onder voorwaarden een spreidingstermijn hanteren die afwijkt van de standaard spreidingstermijn van 10 jaar, mits goed onderbouwd. 

Toelichting:

Toegestane afwijking van 10 jaar

In afwijking van de spreidingstermijn van tien jaar kan een fonds een kortere of langere spreidingstermijn hanteren indien het fonds hiervoor een gedegen onderbouwing geeft. Een langere spreidingstermijn is uitsluitend toegestaan voor zover de verhouding tussen het beschikbare vermogen en de technische voorziening van het fonds meer dan 100% betreft. 

Onderbouwing

De wettelijk gevraagde onderbouwing van een afwijking van de standaard spreidingstermijn bevat in ieder geval twee onderdelen:

  1. de bestandssamenstelling van het fonds, en 
  2. een toelichting waarom een spreidingstermijn van tien jaar tot een onevenwichtiger nadeel zou leiden dan de gekozen afwijkende spreidingstermijn.

Bij het eerste onderdeel van de bestandssamenstelling kijkt het fonds naar het eigen deelnemersbestand – bijvoorbeeld de mate van vergrijzing – om de gekozen spreidingstermijn te onderbouwen. Een pensioenfonds met een sterk vergrijsd deelnemersbestand kan bijvoorbeeld een kortere spreidingstermijn onderbouwen.1  

Bij het tweede onderdeel kan het pensioenfonds bijvoorbeeld de transitiemaatstaven, waaronder in ieder geval de wettelijke verplichte maatstaven netto profijt en de pensioenverwachting (in goed, mediaan en slecht weer scenario), in kaart brengen voor zowel de standaard spreidingstermijn van tien jaar als de gekozen afwijkende spreidingstermijn. Aan de hand hiervan kan een pensioenfonds laten zien of:

  1. met de gekozen afwijkende spreidingstermijn de doelstellingen van de transitie wel worden behaald, terwijl dat met de standaard spreidingstermijn niet het geval is (doelstellingen worden behaald als de vastgestelde maatstaven binnen de gekozen bandbreedtes vallen); of
  2. met de gekozen afwijkende spreidingstermijn een of meerdere doelstellingen in sterkere mate worden behaald dan met de standaard spreidingstermijn, conform de voorrangsregels.

Aan de hand van deze in kaart gebrachte effecten kan het pensioenfonds toelichten waarom een spreidingstermijn van tien jaar tot een onevenwichtiger nadeel zou leiden dan de gekozen afwijkende spreidingstermijn.

Bij de onderbouwing worden de effecten van het hanteren van een afwijkende spreidingstermijn op alle deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden betrokken. 

  • Zie verder DNB’s Q&As en factsheet voor de voorwaarden bij het vastleggen van de doelstellingen, maatstaven en voorrangsregels om een robuust besluit over een evenwichtige transitie te borgen. 

Disclaimer

Q&A’s bieden nader inzicht in de beleidspraktijk van DNB doordat we daarin wettelijke toezichtregels interpreteren. Onder toezicht staande instellingen kunnen ook op andere wijze aan de wet- of regelgeving voldoen. Instellingen moeten daarbij wel gemotiveerd aan DNB kunnen aantonen dat zij met hun invulling voldoen aan de wet- of regelgeving. Voor een nadere toelichting op de status van de beleidsuitingen van DNB zie de Leeswijzer beleidsuitingen DNB op Open Boek Toezicht. 

Voetnoten

[1] De standaardregel rekent het collectieve vermogen van het pensioenfonds volledig om naar persoonlijke pensioenvermogens in de solidaire premieregeling of de flexibele premieregeling. Daarbij worden de verhoog- en verlaagregels van het huidig FTK benaderd door een tekort of overschot in een spreidingstermijn van standaard 10 jaar toe te delen aan iedereen in het deelnemersbestand. Verhoog- en verlaagregels in het FTK kunnen afhangen van fondsspecifieke kenmerken. Mogelijk sluit daarom een andere spreidingstermijn dan 10 jaar beter aan bij het deelnemersbestand. In herstelplannen kunnen bijvoorbeeld vergrijsde fondsen onderbouwd een hersteltermijn korter dan 10 jaar gebruiken, mits dit in het belang is van alle deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden (zie Q&A Kan DNB bepalen dat een pensioenfonds voor het herstelplan een kortere termijn moet hanteren dan de maximale tien jaar?). 

Ontdek gerelateerde artikelen