Q&A’s: techniek transitie-effecten

WTP Q&A

Vraag:

Welke beleidsaannames hanteert een pensioenuitvoerder bij het berekenen van transitie-effecten?

Gepubliceerd: 20 oktober 2023

Laatste update: 04 augustus 2025

Bekijk eerdere versies in het archief

Antwoord:

Uitgangspunt is dat de transitie-effecten worden bepaald op basis van een zo realistisch mogelijke doorrekening van het pensioenbeleid. Dat volgt voor netto-profijt berekeningen uit artikel 46c, lid 3 aanhef Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (Besluit uitvoering Pw en Wvb). 

Als vertrekpunt voor het beleid van de huidige (FTK) regeling sluit een pensioenuitvoerder bij het berekenen van netto profijt effecten aan bij het op 30 juni 2022 in de actuariële en bedrijfstechnische nota vastgelegde beleidskader en financiële toezichtkaderbeleid. Dat volgt uit artikel 46c, derde lid onder a Besluit uitvoering Pw en Wvb. In de modellering van de huidige pensioenovereenkomst worden eventuele beleidswijzigingen die met het oog op de transitie naar het nieuwe stelsel zijn doorgevoerd buiten beschouwing gelaten. 

Daarmee is het beleid zoals dat zou gelden zonder aanpassingen voor de toegroei naar het nieuwe stelsel de benchmark voor de generatie-effecten in termen van netto-profijt. Dit geldt voor het indexatie-, kortings-, premie- en beleggingsbeleid. 

Een pensioenuitvoerder kan, op grond van artikel 46c, lid 3, onder d Besluit uitvoering Pw en Wvb voor de uitvoering van de volledige prognosehorizon afwijken van het fondsbeleid zoals dat is vastgelegd in de actuariële en bedrijfstechnische nota of in de opdrachtbevestiging indien dit leidt tot een realistischere invulling op langere termijn. 

Voor zover sprake is van incomplete beleidsonderdelen (beleidskeuzes die niet van tevoren zijn vastgelegd) voor de uitvoering van de volledige prognosehorizon worden op grond van artikel 46c, derde lid, onderdeel c Besluit uitvoering Pw en Wvb realistische aannames gehanteerd. Hierbij wordt te allen tijde voldaan aan de huidige wet- en regelgeving en aan de wet- en regelgeving voor het nieuwe pensioencontract. Het is niet toegestaan te anticiperen op toekomstige wet- en regelgeving. 

Voor de pensioenverwachting in scenario’s geldt dat deze transitie-effecten, die gebruikt worden in de besluitvorming door sociale partners en pensioenfonds, ook zo realistisch mogelijk zijn om de transitie-effecten in kaart te brengen. 

Voor een zo realistisch mogelijke doorrekening van het pensioenbeleid ten behoeve van de transitie-effecten zijn uitgangspunten: 

  • De pensioenuitvoerder zorgt ervoor dat de verhouding tussen de feitelijke premie en de kostendekkende premie in de modellering van het FTK voldoende realistisch is in de context van de uitvoeringsovereenkomst (tussen werkgever en pensioenuitvoerder) over diverse (extreme) scenario’s. Zie voor de modellering van het premiebeleid in de huidige (FTK) regeling ook de Good practice – modellering premiebeleid

  • Een pensioenuitvoerder kan ervoor kiezen om in de modellering van de huidige (FTK) regeling gemotiveerd af te wijken van de parameters in artikel 23a Besluit FTK teneinde te komen tot een meer realistische invulling van het beleid op langere termijn. Dit kan bijvoorbeeld een impact hebben op de modellering van de met verwacht rendement gedempte kostendekkende premie, de dekkingsgraadgrens vanaf waar volledige toeslag verleend kan worden (TBI grens) en het overrendement in het herstelplan. De parameters in artikel 23a worden op grond van artikel 144, tweede lid, van de Pensioenwet immers periodiek herzien en zijn daarmee geen statisch wettelijk voorschrift voor de hele berekeningshorizon. De modelberekening kan bijvoorbeeld rekening houden met dit aspect door middel van een vaste risicopremie voor zakelijke waarden bovenop de risicovrije rente ten behoeve van realistische rendementsverwachtingen. Het is in sommige gevallen ook mogelijk om dit te benaderen door middel van een vaste TBI-dekkingsgraadgrens en kritieke dekkingsgraad over de hele berekeningshorizon. 

  • Niet-structurele prestaties, zoals (niet-structurele) premiekortingen, bijstortingen en terugstortingen, worden expliciet gemodelleerd zodat de ontwikkeling van het vermogen zo realistisch mogelijk wordt weergeven. 

  • Een pensioenuitvoerder kan in de modellering uitgaan van een dynamisch premiebeleid en/of dynamisch beleggingsbeleid indien dit realistisch is. 

  • Vereenvoudigingen en aannames zijn bij de berekeningen toegestaan zolang dit geen significante impact heeft op de uitkomsten. Deze impact kan bijvoorbeeld worden bepaald door de gevoeligheid van een aanname op de uitkomsten te analyseren. 

Vraag: Ten aanzien van welke personen worden de transitie-effecten bepaald?

Antwoord:

Op grond van artikel 46e, lid 8 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling worden het netto profijt, bruto profijt en de pensioenverwachting in scenario’s in ieder geval bepaald per geboortejaar waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Het gaat hierbij om de op de berekeningsdatum bestaande groep personen waarvoor de pensioenuitvoerder op berekeningsdatum een pensioenregeling uitvoert. Voor fictieve personen die ten behoeve van een realistische verwachting van de bestandsontwikkeling in de modellering ten behoeve van de transitie-effecten op een later moment toetreden tot het pensioenfonds, hoeven de transitie-effecten niet te worden bepaald.

Vraag: Mag er voor het inzicht in transitie-effecten gebruik worden gemaakt van maatmensen?

Antwoord:

Ja, dat mag. Het is mogelijk om voor het inzicht in de transitie-effecten - netto profijt, bruto profijt en de pensioenverwachting in scenario’s - gebruik te maken van maatmensen. Hierbij is het van belang dat de maatmensen qua kenmerken passend zijn bij het werkelijke deelnemersbestand. Denk hierbij aan maatmensen per geboortejaar en deelnemersstatus (deelnemer, gewezen deelnemer of pensioengerechtigde) die representatief zijn voor de kenmerken van het deelnemersbestand per geboortejaar, bijvoorbeeld ten aanzien van opgebouwde pensioenaanspraken of salaris. Voor zover een pensioenuitvoerder bij de berekening gebruik maakt van maatmensen kan de pensioenuitvoerder onderbouwen dat deze vereenvoudiging niet leidt tot materiële afwijkingen in de berekening van het netto profijt, bruto profijt of de pensioenverwachting in scenario’s van deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden.

Vraag: Welke kasstromen worden meegenomen bij het bepalen van de marktwaarde van de toekomstige premie-inleg bij de bepaling van het netto-profijt effect?

Antwoord:

Het netto profijt is volgens artikel 150e, lid 2 Pensioenwet het verschil tussen de marktwaarde van de toekomstige pensioenuitkeringen en de marktwaarde van de toekomstige premie-inleg. Bij de marktwaarde van de toekomstige premie-inleg wordt de hele premie-inleg meegenomen. Dit omvat dus zowel het werkgeversdeel als het werknemersdeel van de premie . Indien in het premiebeleid van het pensioenfonds sprake is van premiekortingen, bijstortingen en/of terugstortingen neemt het fonds die in de berekening op consistente wijze mee in de marktwaarde van de toekomstige pensioenuitkeringen en in de marktwaarde van de toekomstige premie-inleg. Het fonds modelleert de financiële ontwikkeling van het fonds, waaronder het premiebeleid, zo realistisch mogelijk over de gehele prognosehorizon.

Vraag: Wordt bij het doorrekenen van de transitie-effecten bij de bepaling van netto-profijt en pensioenverwachtingen de systematiek van mapping toegepast op basis van de beleggingsportefeuille van de pensioenuitvoerder?

Antwoord:

Ja, bij de bepaling van het netto profijt en de pensioenverwachting in scenario’s wordt de systematiek van mapping toegepast waarbij de beleggingscategorieën uit het strategisch beleggingsbeleid worden ingedeeld naar zakelijke waarden en (reëel dan wel nominaal) vastrentende waarden. Mapping is noodzakelijk om aan te kunnen sluiten bij de beleggingscategorieën in de scenariosets die beschikbaar zijn voor de berekening van transitie-effecten. Dat betreft zowel de risico-neutrale scenario’s voor de bepaling van het netto profijt als ook de economische scenariosets voor de bepaling van de pensioenverwachting in scenario’s.

Op basis van artikel 13 Besluit FTK zijn zakelijke waarden alle beleggingen die niet onder kredietrisicovrije vastrentende waarden vallen, waarbij voor vastrentende waarden met kredietrisico een systematiek van mapping toegepast wordt op basis van de tabel in het vijfde lid van artikel 23a Besluit Financieel Toetsingskader pensioenfondsen.

Voor pensioenverwachtingen maakt het pensioenfonds op grond van artikel 46e, lid 5 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (Besluit uitvoering Pw en Wvb) gebruik van een scenario-analyse. Op grond van artikel 1 Besluit uitvoering Pw en Wvb geldt dat een scenario-analyse een scenario-analyse is waarbij gebruik wordt gemaakt van de door DNB gepubliceerde economische scenarioset.

Vraag: Maakt de pensioenuitvoerder bij de uitvoering van een flexibele premieovereenkomst met beleggingsvrijheid in de opbouwfase de transitie-effecten inzichtelijk voor het default beleggingsprofiel?

Antwoord:

Ja, de pensioenuitvoerder maakt transitie-effecten bij de uitvoering van een flexibele premieovereenkomst met beleggingsvrijheid in de opbouwfase in ieder geval inzichtelijk voor het default beleggingsprofiel.

Het default beleggingsprofiel is het beleggingsprofiel dat van toepassing is voor deelnemers die geen actieve keuze maken voor een ander beleggingsprofiel of een keuze maken om de beleggingen over te nemen.

De pensioenuitvoerder onderbouwt als onderdeel van de besluitvorming over een evenwichtige transitie de toegevoegde waarde van het eventueel ook inzichtelijk maken van de transitie-effecten voor beleggingsprofielen anders dan het default beleggingsprofiel.

Vraag: Gaat een pensioenuitvoerder in de modellering van de bestandsontwikkeling ten behoeve van de berekening van de transitie-effecten uit van toetreding (indiensttreding) en uittreding (ontslag)?

Antwoord:

Ja, ten behoeve van een realistische modellering van de bestandsontwikkeling op collectief niveau wordt uitgegaan van ‘open-fonds'-modellering waarbij toetreding en uitdiensttreding wordt meegenomen. De verwachte fondsspecifieke ontwikkelingen met betrekking tot demografie zijn van invloed op de transitie-effecten. Indien sprake is van een gesloten regeling, is geen sprake van toetreding.

Voor de vba-rekenmethodiek volgt dit uit artikel 46c, tweede lid, onderdeel c Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Voor de pensioenverwachting in scenario’s geldt dat deze transitie-effecten, die gebruikt worden in de besluitvorming door sociale partners en pensioenfonds, ook zo realistisch mogelijk zijn om de transitie-effecten in kaart te brengen.

Vraag: Gaat een pensioenuitvoerder in de berekening van transitie-effecten uit van statuswijziging?

Antwoord:

Ja, op basis van artikel 46c, tweede lid, onderdeel c Besluit uitvoering Pw en Wvb gaat een pensioenuitvoerder in de doorrekening bij de vba-rekenmethodiek uit van een realistische aanname voor de demografische ontwikkeling. Ook voor de pensioenverwachting in scenario’s wordt uitgegaan van een zo realistisch mogelijke projectieberekening, dus ook van een realistische demografische ontwikkeling op collectief niveau.

Uitzondering op deze regel is de situatie dat bij de volledige prognosehorizon voor netto-profijt op grond van artikel 46c, lid 3, onderdeel e Besluit uitvoering Pw en Wvb wordt verondersteld dat de status van deelnemer of gewezen deelnemer niet wijzigt tot aan de pensioendatum voor zover de toeslagverlening voor deelnemers en gewezen deelnemers verschillend is.

Op individueel niveau kan in de bepaling van het netto-profijt effect voor een individu (of maatmens) rekening gehouden worden met statuswijzigingen. Zo kunnen veronderstellingen gemaakt worden met betrekking tot realistische ontslagkansen waardoor een actieve deelnemer met een bepaalde kans gewezen deelnemers wordt. Het toepassen van ontslagkansen heeft invloed op het netto-profijt effect: bijvoorbeeld kan het transitie-effect van het wijzigen van de premiesystematiek in termen van netto profijt veranderen bij het veronderstellen van hogere of lagere ontslagkansen in de berekening.

Vraag: Houdt de pensioenuitvoerder bij de berekening van transitie-effecten rekening met een stijgende pensioen(richt)leeftijd?

Antwoord:

Nee, tenzij een voor de toekomst wijzigende (stijgende) pensioen(richt)leeftijd al concreet onderdeel is van het fondsbeleid van de pensioenuitvoerder.

Vraag: Worden de solidariteits- en risicodelingsreserve bij de bepaling van transitie-effecten gemodelleerd?

Antwoord:

Ja, in de berekening van de transitie-effecten netto profijt en de pensioenverwachting in scenario’s worden de vul- en uitdeelregels van de solidariteits- en risicodelingsreserve gemodelleerd.
Risico’s die niet in de te hanteren scenarioset zijn opgenomen, worden echter niet meegenomen in de bepaling van de transitie-effecten netto profijt en de pensioenverwachting. Denk hierbij aan delen van het macro-langleven risico via de reserve. Dat staat los van de vereisten aan de onderbouwing van de solidariteits- en risicodelingsreserve zoals opgenomen in artikel 10d en 10e Pensioenwet en de Regeling rekenmethoden onderbouwing solidariteitsreserve en risicodelingsreserve.

Vraag: Gaat een pensioenuitvoerder bij de berekening van de transitie-effecten uit van een berekeningshorizon die passend is voor de weergave van de effecten?

Antwoord:

Ja, een pensioenuitvoerder gaat in de doorrekening van de transitie-effecten uit van een berekeningshorizon die zodanig is dat het volledige transitie-effect in de tijd wordt meegenomen.

Voor het netto profijt en de pensioenverwachting in scenario’s betekent dit dat er een collectieve doorrekening is, waarbij de berekeningshorizon doorloopt totdat alle bestaande deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden in de projectie, volgens de voor de pensioenuitvoerder van toepassing zijnde overlevingskansen, zijn weggevallen.

Deze collectieve doorrekening leidt voor ieder projectiejaar en voor ieder scenario tot uitkomsten zoals de mate van indexatie of korting bij het ongewijzigd voorzetten van de pensioenovereenkomst en bijvoorbeeld het beschermingsrendement en overrendement in geval van transitie naar een solidaire premieregeling.
Deze uitkomsten worden vervolgens toegepast op individuele deelnemers of maatmensen.

Voor het netto-profijt loopt de berekeningshorizon door totdat het individu in de projectie, volgens de voor de pensioenuitvoerder van toepassing zijnde overlevingskansen, geheel is weggevallen. Voor de pensioenverwachting in scenario’s geldt dat de berekeningshorizon afhankelijk zal zijn van de maatstaf die de pensioenuitvoerder hiervoor hanteert.

Disclaimer

Voor de status van deze beleidsuiting en uitleg daarover kunt u de leeswijzer beleidsuitingen DNB raadplegen.

Ontdek gerelateerde artikelen