Hoewel het grote publiek bij prijsstabiliteit vaak aan een gelijkblijvend prijspeil denkt, streven centrale banken over het algemeen naar een inflatie van omstreeks 2%. De tabel laat dit voor een aantal centrale banken zien.
Tabel: Prijsstabiliteitsdoelstelling van belangrijke centrale banken in 2016
Land/gebied |
Doelstelling |
Grondslag inflatiemeting |
Canada |
De Bank of Canada tracht de inflatie op het middelpunt van 2% van een bandbreedte van 1-3% te houden |
Jaar-op-jaar mutatie in de consumentenprijsindex (CPI) |
Eurogebied |
De ECB tracht de inflatie in het eurogebied onder maar dicht bij 2% op middellange termijn te houden |
Jaar-op-jaar toename in de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP) voor het eurogebied |
Japan |
De centrale bank van Japan hanteert voor de prijsstabiliteit een doelstelling van 2% |
Jaar-op-jaar mutatie in de CPI |
Verenigd Koninkrijk |
De Bank of England kent als operationele doelstelling voor het monetair beleid een inflatiepercentage van 2% |
Toename in de CPI over de laatste 12 maanden |
Verenigde Staten |
De Federal Reserve streeft een inflatiepercentage van 2% op middellange termijn na |
Twaalfmaands mutatie in de Prijsindex voor persoonlijke consumptieve bestedingen (PCE) |
Zweden |
Het streefcijfer van de Riksbank is een inflatie van circa 2% per jaar |
Twaalfmaands mutatie in de CPI |
Zwitserland |
De centrale bank van Zwitserland definieert prijsstabiliteit als een toename in de nationale consumentenprijsindex (CPI) van minder dan 2% per jaar |
Twaalfmaands mutatie in de CPI |
Meetfouten
Centrale banken zetten om verschillende redenen niet in op een inflatie van 0%. Een gematigd positief inflatiedoel creëert een buffer tegen dalende prijzen in geval van meetfouten in de officiële inflatiecijfers. De inflatie wordt doorgaans berekend door de prijs van een mandje geconsumeerde goederen en diensten in een basisjaar te vergelijken met de prijs van hetzelfde mandje in het lopende jaar. Het is echter niet eenvoudig om de inflatie te meten. Door diverse factoren kan de inflatie worden overschat. Ten eerste kunnen verbeteringen in de kwaliteit van goederen tot overschatting van prijsveranderingen leiden. Als een goed in prijs gelijk blijft maar de kwaliteit ervan wordt beter, krijgt de koper een beter product voor dezelfde prijs. Op basis van constante kwaliteit is het betreffende goed dan dus goedkoper geworden. Bij de berekening van prijsindices proberen statistische bureaus correcties voor dergelijke kwaliteitsverbeteringen door te voeren. Als die kwaliteitsverbeteringen echter worden onderschat, wordt de inflatie overschat.
Ten tweede worden nieuwe goederen de eerste paar jaar na hun introductie vaak snel goedkoper. Het kan echter meerdere jaren duren voordat deze nieuwe goederen worden opgenomen in het goederenmandje dat de basis voor de berekening van de inflatie vormt. Het is dus mogelijk dat hun prijsdaling niet in de inflatie tot uitdrukking komt. Ook marktaandeelverschuivingen tussen retailers die in de samenstelling van de gebruikte steekproef niet zijn terug te zien, zoals een verschuiving ten gunste van prijsvechters, kunnen een bron van vertekening vormen.
Buffer tegen zichzelf versterkende prijsdalingen
Een bescheiden inflatie kan ook wenselijk zijn als buffer tegen wijdverspreide, zichzelf versterkende prijsdalingen die gepaard gaan met een sterk krimpende economie en uitstel van bestedingen. Langdurige prijsdalingen zijn zeer schadelijk voor de economie. Schuldenaren kunnen in een dergelijke situatie mogelijk hun verplichtingen niet nakomen, waardoor ze bezit moeten verkopen, wat weer verdere neerwaartse druk op de prijzen teweeg kan brengen. Aldus ontstaat een vicieuze cirkel van stijgende reële schulden en financiële nood.
Soepeler economie
Tot slot draagt een gematigde inflatie bij aan een soepele aanpassing van de arbeidsmarkt bij tegenvallende economische ontwikkelingen. Nominale lonen zijn lastig neerwaarts aan te passen. Bij een inflatie van praktisch 0% is het voor werkgevers moeilijk (zo niet onmogelijk) om de reële lonen van hun werknemers te reduceren als er neerwaartse nominale loonrigiditeit heerst. Ondernemingen zullen dan hun toevlucht nemen tot ontslagen om hun kosten te drukken, wat het werkloosheidscijfer opdrijft. Is er echter sprake van een lichte inflatie, dan hebben bedrijven de mogelijkheid om de reële lonen van hun werknemers te verlagen door de nominale lonen minder te laten stijgen dan de inflatie.
Lage rente
Ten slotte zal bij een zeer lage inflatie ook de nominale rente bijna nul bedragen. De mogelijkheden van een centrale bank om het beleid bij economische zwakte te verruimen, zijn in dat geval beperkt. Als de monetaire beleidsrente de effectieve ondergrens bereikt, werkt conventioneel monetair beleid (verlaging van beleidsrentes) niet meer en moeten centrale banken hun toevlucht nemen tot andere maatregelen.