Dit blijkt uit een nieuwe analyse van De Nederlandsche Bank, waarin we de impact van de nieuwe Brusselse begrotingsregels op verschillende landen, waaronder Nederland, met elkaar vergelijken.
De nieuwe begrotingsregels zijn op papier een verbetering
Goed werkende begrotingsregels zijn essentieel voor een stabiele muntunie omdat begrotingsbeleid de inflatie kan aanwakkeren of juist helpen beteugelen en te hoge overheidstekorten de financiële stabiliteit in gevaar kunnen brengen. De vorige begrotingsregels bleken niet goed te werken. Ze waren te complex, leidden tot onrealistische begrotingsopgaven en werden beperkt gehandhaafd. Daarnaast pakten de regels soms 'procyclisch' uit. Dat betekent dat landen bij economische neergang bezuinigden waardoor het economisch nog slechter ging. Als ze andersom in economisch goede tijden meer gingen uitgeven, werkte dat weer inflatie in de hand.
De nieuwe regels proberen deze problemen te verhelpen. Volgens de nieuwe regels moeten alle lidstaten een zogenoemd budgettair-structureel plan opstellen, met daarin een pad voor de maximale jaarlijkse groei van de overheidsuitgaven en plannen voor investeringen en hervormingen. De maximaal toegestane jaarlijkse uitgavengroei wordt bepaald op basis van een schuldhoudbaarheidsanalyse van de Europese Commissie. Dit maximale uitgavenpad moet ervoor zorgen dat de staatsschuld daalt (of onder de 60% blijft) en het tekort onder de 3% wordt gebracht (of blijft). Bij voldoende investeringen en hervormingen is het mogelijk om het budgettair-structureel plan uit te smeren over zeven in plaats van vier jaar. Mede door deze aanpassingen is de kans op procyclisch beleid kleiner en is er meer ruimte voor groeibevorderende investeringen.
Door één sturingsvariabele te hanteren, de overheidsuitgavengroei, is geprobeerd de regels te versimpelen. Onder de motorkap blijven de regels echter ingewikkeld. En hoewel de nieuwe regels een realistischere begrotingsopgave voorschrijven, blijft de opgave uitdagend. Hierdoor bestaat er een reële kans dat ook de nieuwe regels onvoldoende worden nageleefd. Om de regels effectief te laten zijn, is het daarom belangrijk dat de Europese Commissie en de Raad handhaven op naleving.
Begrotingsopgave blijft groot voor landen met hoge schulden
Hoewel de begrotingsopgave voor landen met hoge schulden lager ligt dan voorheen, blijft deze groot. De onderstaande figuur laat de begrotingsopgave volgens de nieuwe regels zien. We kijken hier naar het benodigde structureel primaire saldo. Dit is het begrotingssaldo gecorrigeerd voor rente-uitgaven en de stand van de conjunctuur. De figuur toont het saldo dat aan het einde van een zevenjarige aanpassingsperiode moet worden behaald en vergelijkt dit met de saldi uit het verleden.
Hieruit blijkt dat landen met hoge schulden, zoals Frankrijk, Spanje en Italië, een structureel primair saldo moeten realiseren dat zij in het verleden zelden of nooit hebben behaald. Zo moet bijvoorbeeld Frankrijk een saldo van 0,9% bereiken in 2031, terwijl historisch gezien de saldi tussen de -4,5% en -0,9% zaten. Bovendien moet het saldo gedurende een langere periode op dit niveau worden gehouden. Voor Nederland en Duitsland lijkt de opgave beter behapbaar. Zo liet Duitsland in het verleden meestal een beter saldo zien dan het niveau dat de Europese Commissie nu vereist.
Figuur 1: Hogeschuldenlanden houden een grote begrotingsopgave
De rode ruiten tonen het benodigde niveau van het structureel primair saldo in 2031 en de blauwe lijnen de historische realisaties (min, 25e percentiel, mediaan, 75e percentiel, max)