Het aantal zelfstandigen is de afgelopen jaren flink toegenomen, van 1,6 miljoen banen in 2003 tot 2,0 miljoen banen in 2017. Meer dan één op de vijf banen in het bedrijfsleven (22%) betreft een full-time of part-time baan van een zelfstandige. Dit betekent dat de loonontwikkeling van werknemers in bedrijven niet altijd representatief is voor de inkomensontwikkeling van alle werkenden in het bedrijfsleven. Er is immers een grote groep werkenden die geen werknemer zijn en dus ook geen loon ontvangen. Dit roept de vraag op of de ontwikkeling van de verdiensten in Nederland hoger of lager uitkomt wanneer rekening wordt gehouden met de inkomensontwikkeling van zelfstandigen.
Om deze vraag te beantwoorden is in Figuur 1 de ontwikkeling van de loonvoet, oftewel de loonsom per werknemer, in bedrijven (groene lijn) afgezet tegen de ontwikkeling van het netto gemengd inkomen per zelfstandige in bedrijven (blauwe lijn). Het netto gemengd inkomen wordt als arbeidsinkomen aan zelfstandigen toegerekend bij het bepalen van de arbeidsinkomensquote. De verschillen in ontwikkeling tussen beide inkomenscategorieën zijn aanzienlijk. In perioden van laagconjunctuur en hoge werkloosheid, zoals rond 2004, 2009 en 2012, blijft de inkomensontwikkeling van zelfstandigen substantieel achter bij die van werknemers. In tijden van hoogconjunctuur en een krappe arbeidsmarkt, zoals rond 2000 en 2017, stijgt de inkomensontwikkeling van zelfstandigen juist relatief sterk. Kortom, de inkomensontwikkeling van zelfstandigen is relatief conjunctuurgevoelig.