Onderzoek slavernijverleden DNB
De Universiteit van Leiden heeft in opdracht van DNB een onafhankelijk historisch onderzoek gedaan naar de betrokkenheid bij slavernij vanaf de oprichting van DNB in 1814 tot de komst van de wet tot afschaffing slavernij in 1863. Het onderzoek toont aan dat DNB op drie manieren betrokken was bij de Nederlandse koloniale slavernij.
Startkapitaal DNB
Het startkapitaal van DNB kwam deels van ondernemers met directe belangen in de trans-Atlantische plantageslavernij, bijvoorbeeld in Suriname. Bij elf van de zestien grote private investeerders van het eerste uur is een directe betrokkenheid bij slavernij vastgesteld.
DNB als instituut indirect betrokken bij slavernij
DNB was vanaf 1814 als instituut indirect betrokken bij de Nederlandse koloniale slavernij en slavernij in niet-Nederlandse gebieden, zoals Brits-Guyana. DNB maakte bij het verlenen van diensten geen onderscheid tussen klanten die wel of juist niet bij slavernij betrokken waren. DNB had geen vestigingen in de koloniën en had daarom geen rol in het dagelijkse slavernijgerelateerde financiële verkeer. Wel ondersteunde DNB het ministerie van Koloniën in het dagelijkse betalingsverkeer. Ook verleende DNB diensten aan handelshuizen die betrokken waren bij slavernij.
Persoonlijke betrokkenheid DNB-presidenten en directieleden
Meer dan hun tijdgenoten waren meerdere vooraanstaande DNB’ers betrokken bij koloniale slavernij: niet vanuit hun DNB-functie maar wel privé. Zo waren verschillende van hen direct zakelijk betrokken bij slavernijgerelateerde ondernemingen en sommigen ook bij het management van plantages. Een aantal waren naast hun werk bij DNB ook actief in organisaties die de belangen van de slaveneigenaren politiek behartigden. Slechts een enkeling zette zich in voor het beëindigen van de slavernij.