Antwoord:
'Onafhankelijkheid’ is een belangrijke competentie die bestuurders, toezichthouders en leden van een belanghebbendenorgaan van een pensioenfonds moeten bezitten om geschikt te zijn voor de uitoefening van hun functie. Daarnaast stelt de Pensioenwet de formele eis van onafhankelijkheid aan een aantal bestuurs- en toezichtfuncties. Het is te allen tijde de verantwoordelijkheid van het pensioenfonds om de onafhankelijkheid van de leden van de verschillende bestuursorganen te waarborgen. Met deze Q&A reikt DNB pensioenfondsen een aantal handvatten hiertoe aan.
DNB onderscheidt in haar toezicht op banken, verzekeraars1 en pensioenfondsen drie aspecten van onafhankelijkheid bij (mede-)beleidsbepalers:
- Onafhankelijkheid ‘in state’: waar de Pensioenwet formele onafhankelijkheid eist, zoals in de onafhankelijke bestuursmodellen, is deze geborgd;
- Onafhankelijkheid ‘in mind’: alle leden van het bestuur, intern toezicht of belanghebbendenorgaan zijn in staat onafhankelijk op te treden en een evenwichtige belangenafweging te maken; én
- Onafhankelijkheid ‘in appearance’: alle leden van het bestuur, intern toezicht of belanghebbendenorgaan voorkomen de schijn van belangenverstrengeling.
Onafhankelijkheid ‘in state’
De Pensioenwet stelt een formele eis van onafhankelijkheid aan de volgende bestuurs- en toezichtfuncties:
- de bestuurders in het onafhankelijk model en de (maximaal) twee externe deskundigen die aan het paritaire bestuur kunnen worden toegevoegd;
- de uitvoerende bestuurders in het onafhankelijk gemengde model en het omgekeerd gemengde model;
- de voorzitter in het omgekeerde gemengde model;
- de niet-uitvoerende bestuurders in het paritair en onafhankelijk gemengde model (niet in het omgekeerd gemengde model).
Artikelen 101, eerste lid, en 101a, tweede, derde, zevende en achtste lid, van de Pensioenwet bepalen dat deze bestuurders en toezichthouders niet directe vertegenwoordigers kunnen zijn van de belanghebbenden bij het pensioenfonds. Dit betekent dat deze externe deskundigen en de onafhankelijk voorzitter financieel en hiërarchisch volledig onafhankelijk zijn van elke belanghebbende bij het pensioenfonds. Het is de verantwoordelijkheid van het pensioenfonds om dit te waarborgen.
Het ligt voor de hand dat iemand die namens één van de belanghebbenden bestuurder of toezichthouder is geweest, niet direct als onafhankelijk bestuurder of toezichthouder kan worden benoemd. Het pensioenfonds heeft de verantwoordelijkheid om bij elke benoeming te waarborgen dat financiële en de hiërarchische banden zijn verbroken, en daarmee de onafhankelijkheid van de kandidaat-bestuurder of -toezichthouder te garanderen.
Daarnaast verwacht DNB dat een pensioenfonds expliciet in beleid vastlegt hoe zij de onafhankelijkheid van kandidaat-bestuurders en –toezichthouders toetst, om zodoende consistentie te waarborgen. Dit beleid moet in ieder geval een kader bevatten om vast te stellen dat de financiële en de hiërarchische banden zijn verbroken. Ook kan het pensioenfonds een termijn hanteren voor de kandidaat-bestuurder om ‘af te koelen’. Dit beleid komt ook tot uitdrukking in de profielschets voor de leden van het bestuur.
Onafhankelijkheid ‘in mind’
Één van de taken van het pensioenfondsbestuur is het waarborgen van een evenwichtige afweging van alle belangen in het pensioenfonds: de Pensioenwet bepaalt dit in artikel 105, tweede lid. Hieruit volgt dat alle bestuursleden de verantwoordelijkheid dragen om beslissingen te nemen in het belang van het pensioenfonds als geheel, ook als zij vertegenwoordigers zijn namens een van de belanghebbenden. Onafhankelijkheid ‘in mind’ betekent dan ook dat bestuurders zich onafhankelijk opstellen ten opzichte van eventuele deelbelangen: ze zijn zelfstandig in hun gedrag en durven eigen standpunten tegenover anderen (en enig deelbelang) te handhaven en te verdedigen in het belang van het pensioenfonds. Het is van belang dat zij objectief en kritisch opereren. Het is voor pensioenfondsbestuurders en -toezichthouders daarnaast belangrijk dat zij onafhankelijk zijn en zich onafhankelijk opstellen ten opzichte van de uitvoeringsorganisatie, dit is vastgelegd in artikel 20 Besluit FTK. Voor leden van de Raad van Toezicht en de visitatiecommissie is dit expliciet vastgelegd in artikel 104, eerste lid, van de Pensioenwet.
Onafhankelijkheid ‘in appearance’
Het besturen van of toezicht houden op een pensioenfonds is geen voltijd functie, dus is het niet verwonderlijk dat veel bestuurders of leden van het intern toezicht de baan combineren met een andere functie of activiteit. Wanneer een bestuurder op die manier twee of meer verantwoordelijkheden of (privé-)belangen combineert die uit oogpunt van onafhankelijkheid niet goed te combineren zijn, kan de schijn van belangenverstrengeling ontstaan. Dit wordt nog versterkt door het feit dat sommige leden van het pensioenfondsbestuur of intern toezicht zitting hebben namens een groep van belanghebbenden.
“Dubbele petten” zijn niet altijd te voorkomen in de pensioensector. Juist daarom is het belangrijk dat belangenverstrengeling een bespreekbaar onderwerp is binnen het pensioenfonds én dat de risico’s rondom de combinatie van functies beheerst worden. Ook een transparant besluitvormingsproces kan de schijn van belangenverstrengeling wegnemen.
_______
[1] Zie ook de Q&A “onafhankelijkheid Raad van Commissarissen” voor banken en verzekeraars