Q&A onafhankelijkheid raad van commissarissen – Verzekeraars

Q&A

Een verzekeraar die een naamloze vennootschap of Europese vennootschap is, is op grond van artikel 3:19, eerste lid, Wet op het financieel toezicht (Wft) verplicht een raad van commissarissen (RvC) in te stellen die uit ten minste drie personen bestaat.1 DNB licht in deze Q&A toe wat de juridische grondslag is voor het onafhankelijk functioneren van een RvC, welke vormen van onafhankelijkheid DNB onderscheidt en hoe de onafhankelijkheid van een RvC volgens DNB gewaarborgd kan worden.2

Gepubliceerd: 26 februari 2024

Vraag:

Welke eisen gelden er voor het onafhankelijk functioneren van een RvC?

Antwoord:

Een goede en evenwichtige governance bij instellingen draagt bij aan een solide en integere financiële sector. Een kritische en onafhankelijke RvC levert hier een belangrijke bijdrage aan in zijn toezichthoudende functie en adviesfunctie. Bij het onafhankelijk functioneren van de RvC van een verzekeraar zijn drie vormen van onafhankelijkheid van belang: onafhankelijkheid van geest, onafhankelijkheid ‘in appearance’ en formele onafhankelijkheid.

Juridische grondslag

De Wft bepaalt dat de bedrijfsvoering van een verzekeraar zodanig moet worden ingericht dat een beheerste en integere uitoefening van het bedrijf (art. 3:17 Wft) gewaarborgd is.3 Een RvC levert een belangrijke bijdrage aan de beheerste en integere bedrijfsvoering door intern toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken van een instelling. Daarnaast staat een RvC het bestuur met raad terzijde. Bij de vervulling van hun taak moeten de commissarissen zich richten naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming (art. 2:140/250/2:53a jo. 2:47 BW).

Op grond van artikel 3:8 Wft moet de RvC van een verzekeraar uit personen bestaan die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht. Daartoe voert DNB aan de hand van de Beleidsregel geschiktheid, geschiktheidstoetsen uit. Onderdeel van de geschiktheidstoets is of de betreffende persoon in staat is om autonoom gedegen, objectieve en onafhankelijke besluiten te nemen en oordelen te vormen.

Vormen van onafhankelijkheid

Bij de beoordeling van de onafhankelijkheid van een RvC onderscheidt DNB de volgende drie vormen van onafhankelijkheid.

Onafhankelijkheid 1: Onafhankelijkheid van geest

Alle commissarissen moeten onafhankelijk van geest zijn (“independence of mind”). Handelen met ‘onafhankelijkheid van geest’ is een houding die met name tijdens besprekingen en besluitvorming binnen de RvC relevant is. Alle commissarissen dienen zich actief bezig te houden met hun taken en in staat te zijn gedegen, objectieve en onafhankelijke besluiten te nemen en oordelen te vormen bij de vervulling van hun taken en verantwoordelijkheden. Hiervoor is onder meer van belang dat een commissaris de moed, overtuiging en kracht heeft om het beleid en de voorstellen van het bestuur kritisch te beoordelen zonder daarbij geleid te worden door bijvoorbeeld groepsdenken.

Om onafhankelijk van geest te kunnen functioneren, mogen commissarissen niet zodanige belangenconflicten hebben, dat deze hen belemmeren in hun vermogen hun taken onafhankelijk en objectief te vervullen.

Onafhankelijkheid 2: Independence in appearance

Daarnaast moeten commissarissen (de schijn van) belangenconflicten voorkomen en beheersen (“independence in appearance”). De RvC dient beleid op te stellen voor het geval er een (potentieel) belangenconflict ontstaat, om (de schijn van) dit belangenconflict beheersbaar te maken. Wettelijk is vastgelegd dat wanneer een commissaris een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de instelling, de commissaris niet mag deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming.

Onafhankelijkheid 3: Formele onafhankelijkheid

Een effectieve borging van een beheerste en integere bedrijfsvoering en een evenwichtige of adequate organisatiestructuur vereist in beginsel de aanwezigheid van een voldoende aantal formeel onafhankelijke commissarissen in de RvC.
 
Wanneer is een commissaris formeel onafhankelijk?
Hoewel de ‘EBA/ESMA Richtsnoeren voor het beoordelen van de geschiktheid van leden van het leidinggevend orgaan en medewerkers met een sleutelfunctie’ niet van toepassing zijn op verzekeraars, geven deze wel goede aanknopingspunten voor de beoordeling of een commissaris als formeel onafhankelijk kan worden beschouwd.

Om deze reden zal DNB bij de beoordeling of een commissaris bij een verzekeraar als formeel onafhankelijk kan worden beschouwd aansluiten bij deze richtsnoeren (met name paragrafen 89 t/m 91). De verzekeraar kan onderbouwd hiervan afwijken en aantonen waarom zij van oordeel is dat de commissaris toch als formeel onafhankelijk moet worden beschouwd.

Wat is een ‘voldoende aantal’ formeel onafhankelijke commissarissen?
Een nadere uniforme specificatie van het begrip ‘voldoende aantal’ is niet mogelijk, omdat de invulling hiervan afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. DNB geeft met deze Q&A daarom inzicht in de omstandigheden die zij betrekt bij de afweging wat in een specifieke casus een ‘voldoende aantal’ formeel onafhankelijke commissarissen is.

Bij de beoordeling hoeveel formeel onafhankelijke commissarissen in een specifiek geval vereist zijn voor een effectieve borging van de beheerste en integere bedrijfsvoering en evenwichtige of adequate organisatiestructuur, weegt DNB alle relevante omstandigheden van het geval mee, waaronder de aard, omvang, risico’s en complexiteit van de werkzaamheden van de verzekeraar. Dit kan ertoe leiden dat voor bepaalde verzekeraars minder dan 50% formeel onafhankelijke leden nodig is ter waarborging van een beheerste en integere bedrijfsvoering en een evenwichtige of adequate organisatiestructuur, terwijl voor andere verzekeraars ten minste 50% formeel onafhankelijke leden nodig is.

Voor beursgenoteerde verzekeraars geldt verder dat de Corporate Governance Code (CGC) het principe formuleert dat zij een RvC hebben die in meerderheid uit formeel onafhankelijke commissarissen bestaat. De CGC is een vorm van zelfregulering op basis van het ‘pas toe of leg uit’ principe.

Wanneer kan ten minste 50% formeel onafhankelijke commissarissen nodig zijn?
Bepaalde omstandigheden kunnen met zich meebrengen dat een verzekeraar ten minste 50% formeel onafhankelijke commissarissen moet hebben ter waarborging van een beheerste en integere bedrijfsvoering en een evenwichtige of adequate organisatiestructuur. Hierbij denkt DNB aan situaties waarin de belangen van de betreffende verzekeraar onverenigbaar zijn met, tegengesteld zijn aan, of ondergeschikt dreigen te raken aan, belangen van aandeelhouders of andere stakeholders. In al deze omstandigheden is van bijzonder belang dat de RvC voor countervailing power kan zorgen. DNB geeft hieronder een aantal voorbeelden van dergelijke situaties:

  1. Groepsstructuur met verschillende diensten: het verlenen van verschillende diensten en/of het niet beschikken over dezelfde vergunning (bijvoorbeeld verzekeraar/bank combinaties) kan tot situaties leiden waarin de belangen van de verzekeraar en de moederonderneming tegengesteld zijn of de belangen van de verzekeraar ondergeschikt (dreigen te) raken aan andere belangen binnen de groep.

  2. Aanwezigheid van een directeur-grootaandeelhouder (DGA) of dominante aandeelhouder: bij DGA-structuren / dominante aandeelhouders (bijvoorbeeld vanwege een meerderheidsbelang of een aanzienlijk minderheidsbelang, bepaalde bijzondere stemrechten of een bepaalde beleggingsstrategie (bijvoorbeeld korte/middellange termijn winstmaximalisatie)), bestaat het risico dat de besluitvorming gedomineerd wordt door de (groot-)aandeelhouder(s) en de nadruk komt te liggen op diens deelbelang ten koste van andere deelbelangen in de verzekeraar of het belang van de verzekeraar zelf.

  3. Moeder buiten EER: wanneer de moedermaatschappij niet in de EER gevestigd is, is het risico op een belangenconflict tussen de moedermaatschappij en de verzekeraar en/of onverenigbaarheid van een besluit van de moedermaatschappij met de belangen die Europese en/of Nederlandse wetgeving trachten te beschermen groter dan wanneer de moederonderneming wel in de EER is gevestigd, met uitzondering van moederondernemingen waarop toezicht wordt gehouden dat gelijkwaardig is aan het verzekeringsrichtlijngroepstoezicht.

Wanneer kan één formeel onafhankelijke commissaris voldoende zijn?
Er kunnen ook omstandigheden zijn waaronder een verzekeraar in beginsel kan volstaan met ten minste één formeel onafhankelijke commissaris ter waarborging van een beheerste en integere bedrijfsvoering en een evenwichtige of adequate organisatiestructuur. Hierbij denkt DNB bijvoorbeeld aan de volgende situatie:
Captive: Volgens de Solvency II richtlijn is een (her)verzekeringscaptive (kort gezegd captive) een verzekerings- of herverzekeringsmaatschappij die eigendom is van een moedermaatschappij om uitsluitend (her)verzekeringsdekking te bieden voor het bedrijfsrisico van de leden van de groep waarvan zij deel uitmaakt. In beginsel zal de proportionele benadering voor captives betekenen dat kan worden volstaan worden met ten minste één formeel onafhankelijke commissaris, aangezien een captive uitsluitend (her)verzekeringsdekking biedt voor het bedrijfsrisico van de moederonderneming of de leden van de groep waarvan zij deel uitmaakt.4 Dit brengt naar het oordeel van DNB een beperkt risico op belangenconflicten tussen de captive en moedermaatschappij met zich mee. Van geval tot geval zal moeten worden beoordeeld of dit inderdaad zo is.

Disclaimer

Q&A’s bieden nader inzicht in de beleidspraktijk van DNB doordat we daarin wettelijke toezichtregels interpreteren. Onder toezicht staande instellingen kunnen ook op andere wijze aan de wet- of regelgeving voldoen. Instellingen moeten daarbij wel gemotiveerd aan DNB kunnen aantonen dat zij met hun invulling voldoen aan de wet- of regelgeving. Voor een nadere toelichting op de status van de beleidsuitingen van DNB zie de Leeswijzer beleidsuitingen DNB op Open Boek Toezicht. 

Voetnoten

[1] Een verzekeraar in de vorm van een onderlinge waarborgmaatschappij is op grond van artikel 3:19 Wft niet verplicht een RvC in te stellen. Wel dient een onderlinge waarborgmaatschappij als zij onder het structuurregime valt op grond van het Burgerlijk Wetboek (BW) een RvC in te stellen. Indien een verzekeraar niet op grond van artikel 3:19 Wft of op grond van het structuurregime verplicht is een RvC in te stellen, kan het nodig zijn dat de verzekeraar een RvC heeft ter waarborging van de ingevolge artikel 17 respectievelijk artikel 26.2 van het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr) vereiste evenwichtige organisatiestructuur.

[2] In deze Q&A wordt de term RvC gebruikt om het hoogste intern toezichthoudende orgaan aan te duiden. Deze Q&A is tevens van toepassing op de niet uitvoerende bestuurders van een one tier-board.

[3] Op verzekeraars niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, geldt voorts op grond van artikel 26.2 van het Besluit prudentiële regels (Bpr) de verplichting tot een adequate, transparante organisatiestructuur. Voor verzekeraars met beperkte risico-omvang geldt op grond van art. 17 Bpr dat sprake dient te zijn van een duidelijke, evenwichtige en adequate organisatiestructuur.

[4] Volledigheidshalve merkt DNB op dat voor captives in een CRD-groep op grond van artikel 109 CRD geldt dat op hen ook (o.a.) artikel 91 CRD van toepassing is. DNB past bij deze captives dan ook de relevante EBA richtsnoeren m.b.t. onafhankelijkheid toe (conform richtsnoer 9 van genoemde richtsnoeren).

Ontdek gerelateerde artikelen