Toename saldo gedragen door alle eurolanden
Het lopende-rekeningsaldo van het eurogebied schommelde in de periode 2001-2011 rond nul. Vanaf 2011 liep het gestaag op, tot 3% van het bbp in 2015 (zie Grafiek 1). Daarmee staat het saldo op recordhoogte. De toename van het saldo werd gedragen door alle eurolanden. Overschotlanden als Duitsland en Nederland zagen in deze periode hun initiële overschot verder oplopen. Tegelijkertijd realiseren ook landen die voor de crisis nog tekorten van 10% of meer van hun bbp kenden, zoals Spanje en Griekenland, inmiddels een positief saldo.
Mondiale onevenwichtigheden
In internationaal perspectief is dit een opmerkelijke ontwikkeling. Het overschot van het eurogebied is namelijk groter geworden dan dat van China, Japan en de olie-exporterende landen. Tot en met 2014 waren de olie-exporterende landen nog “mondiaal overschotkampioen”, wat recent ophield door de gedaalde olieprijzen. Een ander overschotland, China, kende sinds midden jaren 2000 een fors surplus, maar is bezig met een transitie van een export- naar een consumptiegedreven economie, waardoor het overschot kleiner is geworden (zie Grafiek 2). In 2015 nam het Chinese lopende-rekeningoverschot overigens weer toe, wat kan worden toegeschreven aan de grondstoffenprijsdaling en de depreciatie van de Chinese munt.
Concurrentiekracht verbetert
Het is vooral de handelsbalans (het verschil tussen de uitvoer en de invoer van goederen en diensten) die ten grondslag ligt aan de verbetering van het lopende-rekeningsaldo van het eurogebied. Aan de uitvoerkant werd de laatste jaren stevig aan marktaandeel gewonnen door een verbetering van de prijsconcurrentiepositie. Een indicator van de prijsconcurrentie van een land ten opzichte van de rest van de wereld is de reële effectieve wisselkoers. Deze omvat a) de wijziging in de waarde van de nominale wisselkoers (dat wil zeggen de euro tegenover een mandje van andere munten) en b) de arbeidskosten per eenheid product ter indicatie van de productiekosten. Tussen 2010 en 2015 daalde de reële effectieve eurokoers met 12%. In andere landen, zoals de VS en het VK, was juist sprake van een appreciatie.
De ene helft van de verbeterde prijsconcurrentiepositie werd gerealiseerd door een nominale depreciatie van de eurowisselkoers. Zo was de euro begin 2010 nog $1,45 waard, terwijl dat eind 2015 nog maar $1,09 was. Deze depreciatie kan in verband gebracht worden met het expansieve monetaire beleid van de ECB gedurende de laatste jaren. De andere helft van de verbetering van de prijsconcurrentiepositie werd bewerkstelligd doordat de arbeidskosten per eenheid product in het eurogebied daalden in vergelijking met concurrerende gebieden. Zo bleven de nominale arbeidskosten per eenheid product in het eurogebied ongewijzigd, terwijl deze in de VS juist opliepen met 5%.
Trage groei binnenlandse bestedingen
Aan de invoerkant noteerde het eurogebied enkele jaren een zeer gematigde ontwikkeling door een ongunstig verloop van de binnenlandse bestedingen en de depreciatie van de euro. Zo nam in 2012 en 2013 de invoer in reële termen zelfs af onder invloed van onder meer huizenprijsdalingen, een laag consumentenvertrouwen en toegenomen werkloosheid. In vele andere landen bleven de binnenlandse bestedingen en de invoer wel doorgroeien, wat de handelsbalans van het eurogebied deed oplopen.
Vooruitkijkend zal het verloop van de lopende rekening van het eurogebied bepaald blijven worden door de nominale wisselkoersontwikkeling en het herstel van de economie en de werkgelegenheid. In geval van een duurder wordende euro en een verder aantrekkende economische ontwikkeling in het eurogebied zal het saldo op de lopende rekening van het eurogebied naar verwachting geleidelijk afnemen.