01 april 2022
Toezicht
Toezichtlabel
Q&A Toezicht
Vraag:
Welke minimaal te hanteren groeivoeten voor de prijs- en loonindexcijfers als bedoeld in het tweede lid van artikel 23a Besluit ftk dienen pensioenfondsen in 2022 te gebruiken voor het eerste jaar van het ingroeipad?
Antwoord:
De groeivoeten voor het prijs- en loonindexcijfer voor het eerste jaar van het ingroeipad die gelden vanaf 1 april 2022 zijn de CPB-ramingen uit maart 2022:
- Ten aanzien van het prijsindexcijfer: voor 2022 6,3%
- Ten aanzien van het loonindexcijfer: voor 2022 2,9%
Toelichting
In het tweede lid van artikel 23a Besluit ftk is vastgelegd dat pensioenfondsen in de eerste vijf prognosejaren voor de daar te hanteren minimale verwachtingswaarden voor de groeivoeten via een vastgelegde systematiek toe moeten werken naar de minimale verwachtingswaarden voor de groeivoeten voor de langere termijn (1,9% groeivoet van het prijsindexcijfer en 2,3% groeivoet van het loonindexcijfer[1]). Dit wordt het ‘ingroeipad’ genoemd. Dat is onder andere relevant bij het opstellen van een herstelplan of bij het vaststellen van de premie (indien gedempt wordt op basis van verwacht rendement).
Op grond van het tweede lid van artikel 23a Besluit ftk maakt DNB elk kwartaal bekend welke groeivoeten pensioenfondsen voor het eerste jaar van het ingroeipad dienen te gebruiken. In deze Q&A wordt daaraan invulling gegeven. De bekend gemaakte groeivoeten zijn afkomstig van het CPB. In lijn met de memorie van toelichting bij artikel 23a van het Besluit ftk wordt als prijsindex de “afgeleide nationale consumentenprijsindex” van het CPB gebruikt. Als loonindex de door het CPB gebruikte index “contractlonen in alle sectoren”.[2]
Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat DNB op grond van het tweede lid van artikel 23a van het Besluit ftk de onderdelen a en b slechts twee groeivoeten bekend maakt. Het betreft de groeivoet van het prijsindexcijfer enerzijds en de groeivoet van het loonindexcijfers anderzijds, beide van het jaar 1 van het ingroeipad. In de onderdelen c, d en e wordt een interpolatie bedoeld tussen de groeivoeten in jaar 1 en de minimale verwachtingswaarden voor de groeivoeten op de lange termijn in jaar 5. De groeivoeten voor jaar 1 volgen uit de indexcijfers voor jaar 1 en het daaraan voorafgaande jaar, zoals benoemd in de onderdelen a en b. Hiermee wordt invulling gegeven aan het ingroeipad waarmee de commissie parameters een ingroei wil realiseren van het actuele naar het structurele niveau van deze parameters. Op grond van de recente CPB-ramingen en het tweede lid van artikel 23a Besluit ftk ziet het ingroeipad er als volgt uit:
Ingroeipad
|
Minimaal te hanteren groeivoet prijsindex
|
Minimaal te hanteren groeivoet loonindex
|
Jaar 1 - 2022
|
6,3000%
|
2,9000%
|
Jaar 2 - 2023
|
5,2000%
|
2,7500%
|
Jaar 3 - 2024
|
4,1000%
|
2,6000%
|
Jaar 4 - 2025
|
3,0000%
|
2,4500%
|
2026 e.v.
|
1,9000%
|
2,3000%
|
Toepassing ingroeipad
Als bijvoorbeeld geïndexeerd wordt per 1 januari van een boekjaar, waarbij die indexatie gebaseerd is op de groeivoet van een prijsindexcijfer (een loonindexcijfer) over het voorgaande boekjaar, dan bedraagt voor de bedoelde berekeningen in artikel 23a, lid 1 van het Besluit ftk de minimale indexatie per 1 januari 2023 6,3% (2,9%), per 1 januari 2024 5,2% (2,75%), enzovoort.
Eerder geldende groeivoeten
De tabel hieronder geeft de groeivoeten voor het prijs- en loonindexcijfer voor het eerste jaar van het ingroeipad weer volgens eerdere CPB-ramingen:
Datum [3]
|
Op basis van CPB-raming van
|
Prijsindexcijfer
|
Loonindexcijfer
|
6 Oktober 2015
|
September 2015
|
0,7%
|
1,4%
|
13 Januari 2016
|
December 2015
|
0,9%
|
1,7%
|
1 April 2016
|
Maart 2016
|
0,5%
|
1,6%
|
1 Juli 2016
|
Juni 2016
|
0,3%
|
1,8%
|
1 Oktober 2016
|
September 2016
|
0,1%
|
1,8%
|
1 Januari 2017
|
December 2016
|
0,9%
|
1,6%
|
1 April 2017
|
Maart 2017
|
1,6%
|
1,7%
|
1 Juli 2017
|
Juni 2017
|
1,4%
|
1,6%
|
1 Oktober 2017
|
September 2017
|
1,4%
|
1,4%
|
1 Januari 2018
|
December 2017
|
1,5%
|
2,1%
|
1 April 2018
|
Maart 2018
|
1,6%
|
2,1%
|
1 Juli 2018
|
Juni 2018
|
1,4%
|
2,0%
|
1 Oktober 2018
|
September 2018
|
1,3%
|
2,1%
|
1 Januari 2019
|
December 2018
|
1,3%
|
2,6%
|
1 April 2019
|
Maart 2019
|
1,2%
|
2,6%
|
1 Juli 2019
|
Juni 2019
|
1,6%
|
2,4%
|
1 Oktober 2019
|
September 2019
|
1,5%
|
2,4%
|
1 Januari 2020
|
December 2019
|
1,7%
|
2,8%
|
1 April 2020
|
Maart 2020
|
1,7%
|
2,9%
|
1 Juli 2020
|
Juni 2020
|
1,4%
|
2,6%
|
1 Oktober 2020
|
September 2020
|
1,6%
|
2,6%
|
1 Januari 2021
|
December 2020
|
1,2%
|
1,3%
|
1 April 2021
|
Maart 2021
|
1,9%
|
1,6%
|
1 Juli 2021
|
Juni 2021
|
2,0%
|
1,8%
|
1 Oktober 2021
|
September 2021
|
1,8%
|
1,9%
|
1 Januari 2022
|
September 2021
|
1,7%
|
2,2%
|
[1] Met ingang van 1 januari 2020 zijn deze minimale verwachtingswaarden voor de groeivoeten verlaagd tot 1,9% (was 2,0%) resp. 2,3% (was 2,5%) (wijziging Besluit FTK n.a.v. het advies Commissie Parameters)
[2] Prognoses van de prijsindex “afgeleide nationale consumentenprijsindex” wordt door het CPB in reguliere publicaties als Macro Economische Verkenningen (MEV) en Centraal Economisch Plan (CEP) gepubliceerd. Dat geldt niet voor de loonindex “contractlonen in alle sectoren”. In de MEV en het CEP wordt alleen de loonindex “contractlonen markt” gepubliceerd, niet de “contractlonen in alle sectoren”. Het CPB heeft besloten de raming in december te laten vervallen. Daarom wordt in september door het CPB zowel een raming gegeven voor het lopende jaar als ook voor het daarop volgende jaar. De raming voor het lopende jaar is de basis voor het vaststellen van het ingroeipad per 1 oktober; die voor het daarop volgende jaar van het ingroeipad per 1 januari. De eerst volgende CPB-raming na die van september is de raming in maart van het volgende jaar.
[3] Sinds 1 april 2016 wordt de herziening van de publicatie van de groeivoeten van het loon- en prijsindexcijfer in het kader van het ingroeipad telkens per de eerste van het kalenderkwartaal gepubliceerd.