Verouderde browser

U gebruikt een verouderde browser. DNB.nl werkt het beste met:

Uitgangspunten beoordeling voornemen tot collectieve waardeoverdracht tussen pensioenfondsen

Q&A

Vraag:

Wat zijn de uitgangspunten van De Nederlandsche Bank bij de beoordeling van een voornemen tot collectieve waardeoverdracht tussen pensioenfondsen?

Gepubliceerd: 24 februari 2020

Bekijk eerdere versies in het archief

Antwoord:

Bij de beoordeling van een collectieve waardeoverdracht (CWO) tussen pensioenfondsen toetst De Nederlandsche Bank (DNB) een CWO aan de hierna vermelde vier uitgangspunten. DNB verwacht van pensioenfondsen dat zij bij de melding van het voornemen tot CWO onderbouwen hoe zij voldoen aan deze uitgangspunten. Afwijking van de uitgangspunten is mogelijk. Een pensioenfonds dat besluit af te wijken van de uitgangspunten, zal dit moeten beargumenteren. Ook dienen de betrokken pensioenfondsen inzichtelijk te maken wat de impact is van de CWO op de belanghebbenden binnen het overdragende pensioenfonds of de overdragende collectiviteitskring, respectievelijk het ontvangende pensioenfonds of de ontvangende collectiviteitskring. DNB verwacht voorts dat de impact van de CWO op deelnemersgroepen inzichtelijk wordt gemaakt en uitdrukkelijk wordt meegewogen in de besluitvorming door zowel het overdragende als het ontvangende pensioenfonds en in de toelichting op de evenwichtige belangenafweging aan DNB.

Toelichting

Vier uitgangspunten
Om de belangen van betrokken (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden van elk van de betrokken pensioenfondsen te borgen, toetst DNB een CWO in ieder geval aan de hierna vermelde vier uitgangspunten. De vier uitgangspunten zijn:
1.De overdrachtswaarde omvat een toereikende vergoeding voor de over te dragen pensioenverplichtingen.

2.De overdrachtswaarde omvat een toereikende vergoeding voor de inkoop in het eigen vermogen van het ontvangende pensioenfonds.

3.Een daling van de gemiddelde uitvoeringskosten of de gemiddelde leeftijd van het deelnemersbestand van het ontvangende pensioenfonds als gevolg van de aansluiting van nieuwe deelnemers leidt niet tot een korting op de overdrachtswaarde.

4.Het overdragende fonds rekent het aanwezige eigen vermogen of tekort naar evenredigheid toe aan de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden (hierna: belanghebbenden) die bij het pensioenfonds betrokken blijven (indien van toepassing) en de bij de collectieve waardeoverdracht betrokken belanghebbenden.

Uitgangspunt 1: De overdrachtswaarde omvat een toereikende vergoeding voor de over te dragen pensioenverplichtingen.

De pensioenverplichtingen worden bij de vaststelling van de overdrachtswaarde gewaardeerd tegen de marktwaarde waartegen zij daarna volgens artikel 126 Pensioenwet (Pw) op de balans van het ontvangende pensioenfonds moeten worden opgenomen. Het ontvangende pensioenfonds zou anders verlies lijden op de transactie. Dat is niet in het belang van de reeds bij het ontvangende pensioenfonds betrokken (gewezen) belanghebbenden.

Uitgangspunt 2: De overdrachtswaarde omvat een toereikende vergoeding voor de inkoop in het eigen vermogen van het ontvangende pensioenfonds.

Het eigen vermogen van het ontvangende pensioenfonds was eerst alleen beschikbaar voor afdekking van risico’s die bestaande belanghebbenden lopen. Na de collectieve waardeoverdracht is het ook beschikbaar voor de nieuw toegetreden belanghebbenden. Zonder een bufferopslag in de overdrachtswaarde op te nemen, zouden de bestaande belanghebbenden van het ontvangende pensioenfonds worden benadeeld. Om dat te voorkomen wordt de bufferopslag als onderdeel van de overdrachtswaarde zo vastgesteld dat de waardeoverdracht geen negatieve financiële gevolgen heeft voor het ontvangende pensioenfonds. Bij een verschil tussen de financiële posities van beide pensioenfondsen kunnen de pensioenfondsen voorafgaand aan de waardeoverdracht op vier manieren een adequate bufferopslag realiseren:

  • het ontvangende pensioenfonds vormt uit het vermogen een toeslagendepot; en, of
  • het overdragende pensioenfonds verhoogt de pensioenaanspraken en –rechten met een toeslag, of met een inhaaltoeslag voor zover het pensioenfonds daartoe bevoegd is op grond van bijvoorbeeld het pensioenreglement; en, of
  • het overdragende pensioenfonds verlaagt de pensioenaanspraken en –rechten met een korting, en, of
  • de bij het overdragende pensioenfonds betrokken werkgever(s) betaalt (betalen) een extra bijdrage.

Uitgangspunt 3: Een daling van de gemiddelde uitvoeringskosten of de gemiddelde leeftijd van het deelnemersbestand van het ontvangende pensioenfonds als gevolg van de aansluiting van nieuwe deelnemers leidt niet tot een korting op de overdrachtswaarde.

De aansluiting van een nieuwe groep deelnemers bij het ontvangende pensioenfonds kan er onder meer toe leiden dat de gemiddelde leeftijd van het deelnemersbestand en de gemiddelde uitvoeringskosten dalen. Hierdoor kan het percentage van de (doorsnee)premie voor de inkoop van toekomstige pensioenopbouw van alle deelnemers mogelijk worden verlaagd.

Een eventueel voordeel voor het ontvangende pensioenfonds door de aansluiting van de nieuwe groep deelnemers kan niet leiden tot een korting op de overdrachtswaarde voor het overdragende pensioenfonds. Het voordeel dat eventueel ontstaat wordt ná de aansluiting van de over te dragen (gewezen) deelnemers en gepensioneerden bij de ontvangende populatie verdeeld over alle dan aanwezige (gewezen) deelnemers en gepensioneerden bij het ontvangende pensioenfonds. Dit eventueel te ontstane voordeel kan niet vóór de overdracht al (deels) worden vergeven aan de deelnemers en gepensioneerden van het overdragende pensioenfonds. De aansluiting van de nieuwe groep deelnemers bij het ontvangende pensioenfonds voor toekomstige pensioenopbouw en de collectieve waardeoverdracht van bestaande pensioenaanspraken en –rechten zijn namelijk twee afzonderlijke overeenkomsten met verschillende groepen van belanghebbenden.

Het is ook niet mogelijk om de overdrachtswaarde te verlagen en dit te compenseren door de nieuw aangesloten werkgever(s) voor de inkoop van toekomstige pensioenopbouw een hogere premie in rekening te brengen dan de reeds aangesloten werkgevers.

Uitgangspunt 4: De overdrachtswaarde wordt zo bepaald dat het overdragende pensioenfonds het aanwezige eigen vermogen of tekort naar evenredigheid toerekent aan de belanghebbenden die bij het pensioenfonds betrokken blijven en de bij de collectieve waardeoverdracht betrokken belanghebbenden.

Het aanwezige eigen vermogen van het overdragende pensioenfonds is beschikbaar voor de afdekking van risico’s voor alle bij het pensioenfonds betrokken (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. De aanwezige buffers of tekorten kunnen niet worden toegeschreven aan een bepaalde groep. Daarom wordt deze buffer of dit tekort bij een waardeoverdracht naar evenredigheid toegerekend aan de belanghebbenden die bij het pensioenfonds betrokken blijven en de bij de collectieve waardeoverdracht betrokken belanghebbenden. De collectieve waardeoverdracht zal daardoor in beginsel geen consequenties hebben voor de dekkingsgraad van het overdragende pensioenfonds.

Ontdek gerelateerde artikelen