Antwoord:
Een bijdrage aan het weerstandsvermogen kan via drie kanalen worden ingebracht in een APF, namelijk via:
- de oprichter,
- de werkgever die de pensioenovereenkomst bij een collectiviteitskring onderbrengt en
- de collectiviteitskring, door vrijvallende middelen in verband met een eventuele verlaging van de kostenvoorziening.
Het karakter van de bijdrage onder 1) en 2) is ofwel een dotatie ofwel een achtergestelde lening. Voor het gebruik van een achtergestelde lening ten behoeve van het weerstands¬vermogen van het APF gelden de voorwaarden als genoemd onder artikelen 5 en 8 in het Besluit Financieel toetsingskader.[1]
T.a.v. 2): Bij de onderbrengende werkgever kan een eenmalige koopsom in rekening worden gebracht om het collectief met reeds opgebouwde aanspraken en bijbehorende middelen op te nemen in een bestaande of nieuw te vormen collectiviteitskring. Deze dient ter financiering van de benodigde bijdrage aan het weerstandsvermogen. De koopsom van de werkgever die hier wordt bedoeld vormt geen onderdeel van de kostendekkende premie zoals beschreven in artikel 128 Pw of de overdrachtswaarde bij een inkomende collectieve waardeoverdracht in artikel 83 of 84 Pw.
T.a.v. 3): Het is eenmalig toegestaan een eventuele bijdrage aan het weerstandsvermogen van een APF te financieren vanuit middelen ter dekking van de kostenvoorziening, althans indien en voor zover een herberekening van deze benodigde voorziening tot een vrijval van middelen leidt. Aan te bevelen is deze herberekening grondig te laten toetsen, bijvoorbeeld door een externe accountant.
Toelichting
De middelen van een pensioenfonds behoren tot het pensioenvermogen dat de deelnemers volledig ten goede behoort te komen. Een bijdrage uit het pensioenvermogen mag geen afbreuk doen aan de voor en door deelnemers opgebouwde pensioenaanspraken en de daarvoor aanwezige middelen. Een pensioenfonds dient, op basis van artikel 126 Pw, een voorziening te treffen voor toekomstige kosten voor administratie, communicatie en het doen van uitkeringen (hierna: uitvoeringskosten). Voor de berekening van deze technische voorziening voor uitvoeringskosten blijven de methode en grondslag ongewijzigd, tenzij veranderingen in juridische, demografische of economische omstandigheden wijziging rechtvaardigen. Het onderbrengen van de pensioenregeling bij een algemeen pensioenfonds kan zo’n verandering zijn. Een herberekening kan dan tot een vrijval van middelen leiden.
Indien de bijdrage aan het weerstandsvermogen via de bedoelde vrijval wordt gefinancierd, is dat gerechtvaardigd. De financiering kan geschieden uit de middelen ter dekking van de kostenvoorziening van het pensioenfonds dat een collectieve waardeoverdracht aan het APF verricht, althans wanneer en voor zover er als gevolg van de beoogde transitie een overschot ontstaat op deze kostenreserve.
Technisch gesproken wordt voor de berekening van de hoogte van de technische voorziening vaak de zogenoemde ‘excasso-methode’ gebruikt, Zoals in de Nota van Toelichting van het vanwege het APF gewijzigde Besluit Pw en Wvb is aangegeven, wordt hierbij de voorziening uitvoeringskosten vertaald in een opslag in de totale technische voorziening en wordt deze opslag tevens toegepast bij de nieuwe opbouw (toevoeging aan de voorziening) en de uitkeringen (vrijval van de voorziening). Het staat pensioenfondsen evenwel vrij om een andere methode te gebruiken. Zie de Q&A Kostenvoorziening pensioenfondsen.
[1] Zie de nadere voorwaarden voor het gebruik van een achtergestelde lening in de desbetreffende Q&A.