Antwoord:
Een spaarhypotheek bestaat uit een aflossingsvrije hypotheeklening en een spaardeposito waar de polishouder tegen de contractueel afgesproken rente op de aflossingsvrije hypotheeklening kan sparen om aan het einde van de looptijd de hypotheeklening af te lossen . Gezamenlijk vormen de aflossingsvrije hypotheeklening en het spaardeposito vanuit het perspectief van de polishouder/kredietnemer een annuïtair dalende hypotheeklening.
Verzekeraars hebben spaarhypotheken in verschillende verschijningsvormen op hun balans staan. Deze Q&A behandelt de classificatie van de spaarhypotheek op de Solvency II balans, de waardering van de passiva gerelateerd aan spaarhypotheken en de berekening van de kapitaaleis. De kapitaalseis is afhankelijk van de vraag of de verzekeraar zelf de hypotheeklening verstrekt of een kredietverstrekker de hypotheeklening verstrekt. In dit laatste geval hangt de kapitaaleis verder af van de contractuele bepalingen van de overeenkomst tussen verzekeraar en kredietverstrekker. Afhankelijk van de situatie en de contractuele bepalingen kunnen verschillende Solvency II eisen van toepassing zijn. Dat wordt hierna verder toegelicht.
Deze Q&A beschrijft hoe Solvency II verschillende verschijningsvormen van spaarhypotheken bij verzekeraars behandelt. De Q&A omschrijft eerst hoe de verzekeraar de spaarhypotheekverplichting (het spaardeposito) waardeert. Vervolgens maakt de Q&A onderscheid tussen de situatie waarin de aflossingsvrije hypotheeklening is verstrekt door de verzekeraar zelf en door een externe kredietverstrekker. De verschillende varianten worden beschreven, en per variant wordt toegelicht hoe de kapitaaleis wordt berekend en hoe de spaarhypotheek wordt geclassificeerd op de Solvency II balans. Deze Q&A gaat niet in op de gevolgen van spaarhypotheken voor de afwikkelbaarheid van verzekeraars, dit beoordeelt DNB in haar resolutieplannen.
Q&A beschrijft niet de waardering van de activa gerelateerd aan spaarhypotheken
Deze Q&A gaat niet in op hoe een verzekeraar invulling kan geven aan de wet- en regelgeving over de balanswaardering van de activa gerelateerd aan spaarhypotheken. Hiervoor verwijzen wij u naar de Good Practice balanswaardering activa gerelateerd aan spaarhypotheken.
De essentie is dat de eisen omtrent waardering van verzekeringsactiva onder Solvency II zijn vastgelegd in Artikel 75 Solvency II richtlijn en de art. 3:69a e.v. Wft, waarin staat dat activa worden gewaardeerd tegen het bedrag waarvoor ze kunnen worden verhandeld tussen terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn. Tevens is de waardering van activa onder Solvency II direct gelieerd aan internationale accounting-standaarden: artikel 9 van de Solvency II gedelegeerde verordening stelt dat internationale standaarden toegepast dienen te worden, mits deze waarderingsmethodes bevatten die consistent zijn met de vereisten van artikel 75 van Solvency II. Daarnaast stelt artikel 9, lid 2 van de gedelegeerde verordening dat wanneer internationale standaarden meerdere waarderingsmethoden omvatten, alleen methodes mogen worden gebruikt die consistent zijn met artikel 75 Solvency II.
Spaarhypotheekverplichting
De spaarhypotheekverplichting uit hoofde van het spaardeposito bestaat vanuit het perspectief van de verzekeraar uit het ontvangen van spaarpremies gedurende de looptijd van de hypotheeklening met aan het einde van de looptijd een uitkering ter grootte van de hoofdsom van de hypotheeklening. Deze spaarhypotheekverplichting is op te splitsen in drie onderdelen:
- Het aanwezige spaarsaldo (de reeds gestorte spaarpremies inclusief de reeds opgebouwde samengestelde rente) en de hieruit voorvloeiende toekomstige enkelvoudige rente. (‘opgebouwd deel’)
- Het verschil tussen de toekomstige samengestelde rente en enkelvoudige rente op het aanwezige spaarsaldo. Het spaarsaldo rent op met de te nog te ontvangen rente, ook als de polishouder geen spaarpremies meer zou storten. (‘herbeleggingswaarde’)
- De nog door de polishouder te storten spaarpremies inclusief de hieraan gerelateerde toekomstige samengestelde rente. (‘toekomstig deel’)
De contractgrens voor de technische voorzieningen wordt bepaald op basis van artikel 18 van de Solvency II gedelegeerde verordening. Alleen wanneer de verzekeraar zelf eenzijdig de spaarpremie zodanig kan aanpassen dat dit alle toekomstige risico’s (dus niet alleen het renterisico, maar ook de verzekeringstechnische en kredietrisico’s) correct weerspiegelt op de renteherzieningsdatum, ligt daar de contractgrens voor de technische voorzieningen. Wanneer de verzekeraar niet zelf de hypotheeklening verstrekt en niet de verzekeraar maar de bank de rente herziet, ligt de contractgrens op de einddatum van het contract. De verzekeraar maakt een best estimate aanname van de toekomstige herziene rente. Wanneer de verzekeraar zelf de hypotheeklening verstrekt en eenzijdig de spaarpremie kan aanpassen op de renteherzieningsdatum om alle toekomstige risico’s te reflecteren, ligt de contractgrens op de renteherzieningsdatum.
Bij de waardering van de spaarhypotheekverplichting maakt de verzekeraar gebruik van aannames over het polishoudergedrag, inclusief de kans dat de polishouder in gebreke blijft op de hypotheeklening. Bij afkoop of in gebreke blijven vervallen mogelijk (onderdelen van) de spaarhypotheekverplichting, bijvoorbeeld ter verrekening met eventuele verliezen op de gekoppelde aflossingsvrije hypotheeklening. Dit hangt af van de voorwaarden van de aflossingsvrije hypotheeklening en het spaardeposito, zoals bijvoorbeeld een verpanding.
Verzekeraar verstrekt zelf hypotheeklening
De meest eenvoudige variant van een spaarhypotheek, is wanneer de verzekeraar zelf de hypotheeklening verstrekt aan de polishouder/kredietnemer. In dit geval waardeert de verzekeraar naast de spaarhypotheekverplichting op de passiva zijde ook de aflossingsvrije hypotheeklening op de activa zijde van de balans.
Kredietverstrekker verstrekt hypotheeklening
Een veel voorkomende variant van een spaarhypotheek is dat de verzekeraar de aflossingsvrije hypotheekleningen niet zelf op de balans heeft, maar dat een kredietverstrekker de hypotheekleningen heeft verstrekt. De kredietnemer, tegelijkertijd polishouder bij de verzekeraar, spaart bij de verzekeraar om deze aflossingsvrije hypotheeklening af te lossen.
Bij deze constructie stort de verzekeraar de periodiek ontvangen spaarpremie van de kredietnemer door aan de kredietverstrekker. De kredietverstrekker vergoedt over deze spaarpremies de in het contract afgesproken, aan de hypotheekrente gekoppelde, spaarrente. Dit wordt bijgeschreven op het spaardeposito. Hiermee ontstaat een vordering van de verzekeraar op de kredietverstrekker, de zogenaamde spaarhypotheekvordering op de activazijde van de balans van de verzekeraar.
Feitelijk heeft de verzekeraar in deze constructie een spaarhypotheekverplichting aan de passivazijde met dezelfde karakteristieken en kasstromen als de spaarhypotheekvordering op de kredietverstrekker aan de activazijde.
Een belangrijk verschil tussen de hierboven beschreven variant (waarbij alleen een verzekeraar betrokken is) en de varianten waarbij naast een verzekeraar ook een kredietverstrekker betrokken is, is dat de verzekeraar bij de laatste varianten niet alleen renterisico en verzekeringstechnisch risico loopt, maar ook kredietrisico op de kredietverstrekker.
Dit kredietrisico is afhankelijk van de contractuele bepalingen van de overeenkomst tussen verzekeraar en kredietverstrekker. In deze Q&A onderscheiden we de volgende varianten:
- Er zijn geen zekerheden geregeld door middel van aanvullende bepalingen. Er is enkel een overeenkomst dat de verzekeraar de spaarpremies van de polishouder/kredietnemer doorstort naar de kredietverstrekker. In dit geval heeft de verzekeraar een oplopende vordering op de kredietverstrekker met een rentevergoeding die gelijk is aan de hypotheekrente, zonder zekerheden. In geval van faillissement van de kredietverstrekker kan er aanvullend sprake zijn van verrekening. In dat geval neemt bij faillissement van de kredietverstrekker de hoofdsom van de aflossingsvrije hypotheeklening af met het bedrag dat de polishouder tot dan toe had gespaard én tegelijkertijd ontstaat een nieuwe spaarhypotheekverplichting om deze resterende hoofdsom bij elkaar te sparen.
- Er is een cessie-retrocessie-overeenkomst tussen de verzekeraar en kredietverstrekker. In dit geval verkrijgt de verzekeraar bij iedere doorstorting van de premie nominale delen van de aflossingsvrije hypotheeklening. De rentevergoeding is nu een uitkering uit de nominale delen van de aflossingsvrije hypotheeklening. Aanvullend kunnen de kredietverstrekker en verzekeraar overeenkomen dat de kredietverstrekker alle verliezen op de aflossingsvrije hypotheeklening voor haar rekening neemt.
- Er is een pandovereenkomst tussen de verzekeraar en kredietverstrekker. In dit geval verkrijgt de verzekeraar (delen van) de aflossingsvrije hypotheeklening in onderpand.
- Er zijn horizontale deelnemingen in een Special Purpose Vehicle (SPV). In dit geval verkrijgt de verzekeraar telkens senior participaties in een SPV waar de onderliggende hypotheken aan zijn overgedragen.
Hieronder worden de vier verschillende varianten individueel uiteen gezet.
Variant I: geen zekerheden
Binnen deze variant zijn twee subvarianten te onderscheiden:
- In geval van faillissement van de kredietverstrekker blijft de verplichting van de verzekeraar jegens de kredietnemer ongewijzigd. Er vindt dus geen verrekening plaats met het aanwezige spaarsaldo.
- In geval van faillissement van de kredietverstrekker wordt de hypotheeklening afgelost met het op dat moment aanwezige spaarsaldo. De verplichting van de verzekeraar aan de kredietnemer komt daarmee te vervallen. Tegelijk wordt er een nieuwe spaarhypotheeklening afgesloten om de resterende hypotheekschuld in de resterende looptijd af te lossen. In dit nieuwe contract zijn de rentebetalingen van de kredietnemer aan de kredietverstrekker op de hypotheekschuld lager dan in het oude contract, omdat de hoofdsom van de hypotheeklening is afgenomen. Doordat de spaarpremies stijgen met hetzelfde bedrag als waarmee de rentebetalingen dalen, zijn de totale betalingen vanuit het perspectief van de kredietnemer gelijk in het nieuwe en oude contract.
Variant II: cessie-retrocessie
In deze variant ontvangt de verzekeraar in ruil voor de doorgestorte spaarpremies en spaarrente delen van de onderliggende hypotheeklening op nominale basis van de kredietverstrekker. Dit betekent dat voor iedere euro spaarpremie die de verzekeraar doorstort aan de kredietverstrekker, de verzekeraar een euro nominale waarde van de hypotheeklening ontvangt. Op deze wijze ontvangt de verzekeraar in geval van faillissement van de kredietverstrekker dezelfde kasstromen uit hoofde van de hypotheeklening, als wanneer de kredietverstrekker aan haar verplichtingen voldoet uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst, mits de kredietnemer/polishouder aan de betalingsverplichtingen blijft voldoen.
De cessie-retrocessie variant vindt plaats via een zogenaamde stille cessie. Dit betekent dat de kredietverstrekker het eigendom van een deel van de aflossingsvrije hypotheeklening overdraagt aan de verzekeraar zonder dat de kredietnemer hiervan op de hoogte wordt gebracht. De kredietnemer blijft de rentebetalingen op de aflossingsvrije hypotheeklening aan de kredietverstrekker doen, deze rente komt toe aan de verzekeraar.
Wanneer de kredietverstrekker in faillissement geraakt, kan de verzekeraar de kredietnemer ervan op de hoogte stellen dat de kredietnemer de rentebetalingen, op het deel van de aflossingsvrije hypotheeklening die de verzekeraar in eigendom heeft, voortaan rechtstreeks aan de verzekeraar moet betalen. De kredietnemer heeft in dat geval nog steeds de verplichting om rentebetalingen te doen aan de kredietverstrekker voor het deel van de hypotheeklening dat in eigendom is van de kredietverstrekker.
Hier zijn twee subvarianten te onderscheiden:
- Kredietverliezen op het deel van de hypotheeklening dat in eigendom is van de verzekeraar zijn voor rekening van de verzekeraar.
- De verzekeraar wordt door de bank gecompenseerd voor kredietverliezen op het deel van de hypotheeklening dat in eigendom is van de verzekeraar.
Variant III: pandovereenkomst
In deze variant verpandt de kredietverstrekker delen van de hypotheeklening aan de verzekeraar in ruil voor de doorgestorte spaarpremies en spaarrente. Een pandovereenkomst geeft de pandhouder het recht om het eigendom van de verpande activa te claimen indien de tegenpartij zijn verplichtingen niet nakomt. In geval van wanbetaling van de tegenpartij hoeft de pandhouder geen vordering in de faillissementszaak in te dienen, maar kan de aan hem verpande activa direct toe eigenen.
Variant IV: horizontale deelneming in Special Purpose Vehicle
In ruil voor het doorstorten van de spaarpremies en als vergoeding voor de spaarrente ontvangt de verzekeraar in deze variant deelnemingen of (sub)participaties in een Special Purpose Vehicle (SPV) waaraan de hypotheekleningen zijn overgedragen. De verzekeraar deelt pas in de verliezen, nadat de verliezen ten laste van andere participaties zijn gegaan.
Kapitaaleisen
De kapitaaleisen voor het opgebouwd deel worden hieronder per variant beschreven. De kapitaaleisen voor de serie termijncontracten berekent de verzekeraar met behulp van de tegenpartijkredietrisico module. De serie termijncontracten zijn type I blootstellingen (artikel 189(2f)).
Variant I: geen zekerheden
Voor zowel variant Ia als Ib vallen de kapitaaleisen voor het opgebouwde/doorgestorte gedeelte vallen onder artikel 176 van de Solvency II Verordening. Deze kapitaaleis is onder andere afhankelijk van de kredietbeoordeling van de bank. Bij een relatief grote blootstelling kan de spaarhypotheekvordering op de kredietverstrekker, samen met andere blootstellingen aan die kredietverstrekker, ook onder de module marktrisicoconcentraties vallen. De looptijd van de vordering is afhankelijk van de (marktconsistente) aannames over het polishoudergedrag en de kansen op faillissement van de polishouder/kredietnemer.
Variant II: cessie-retrocessie
Als de aflossingsvrije hypotheekleningen voldoen aan de eisen van artikel 191 van de Solvency II Verordening dan vallen de hypotheekleningen die via stille cessie zijn verkregen onder de tegenpartijkredietrisico module als type II. De kapitaaleisen voor de CDS in variant IIb valt ook onder de tegenpartijkredietrisico module, maar dan als type I.
Variant III: pandovereenkomst
Hoewel de risico’s en waardering van deze variant III gelijk zijn aan die van variant IIb, bepaalt Solvency II de kapitaaleisen op basis van de classificatie van een balansitem. Aangezien hier sprake is van een vordering met hypotheekleningen als onderpand, volgen de kapitaaleisen uit artikel 176(5) van de Solvency II Verordening.
Variant IV: horizontale deelneming in Special Purpose Vehicle
Op basis van toepassing van de doorkijkbenadering op de hypotheekleningen in de SPV zijn de kapitaaleisen in variant IV gelijk aan variant IIa. Hierbij wordt ook het eventuele tegenpartijrisico op de SPV en/of originator in beschouwing genomen.
Classificatie op de Solvency II balans
De verschillende onderdelen van de spaarhypotheek worden voor de verschillende varianten als volgt gerapporteerd in Solvency II staat s.02.01.