Dit blijkt uit een analyse over de toereikendheid van pensioen die DNB heeft uitgevoerd voor een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) over de pensioenopbouw. Daarin hebben ambtenaren van verschillende ministeries onderzocht of de pensioenopbouw in balans is en beleidsopties om die balans te verbeteren op een rij gezet. De DNB Analyse beschrijft enkel de resultaten van de berekeningen die voor dit IBO-rapport zijn gedaan.
Doorsnee pensioeninkomen
Het doorsnee huishouden is het middelste huishouden in de verdeling van pensioeninkomens: 50% heeft een hoger pensioeninkomen, en 50% een lager pensioeninkomen. Voor het doorsnee huishouden geldt een pensioeninkomen uit de eerste drie pensioenpijlers (AOW, pensioen via de werkgever en vrijwillige pensioenproducten) van zo’n 33.000 euro bruto per jaar. Dit betekent dat deze huishoudens na pensionering nog 60% van hun ‘gemiddelde inkomen voor pensionering’ ontvangen. Dat percentage noemen we de vervangingsratio. Wanneer we spaargeld en beleggingen meetellen, stijgt het verwachte pensioeninkomen naar 37.000 euro bruto per jaar en de vervangingsratio naar 63%. Daarnaast kiezen mensen er soms voor om ook andere vormen van vermogen, bijvoorbeeld overwaarde in de eigen woning, aan te wenden voor pensioen. Inclusief het totale vermogen komen we op 50.000 euro bruto per jaar en een vervangingsratio van 78% voor het doorsnee huishouden. We hebben het vermogen omgerekend naar een pensioeninkomen door het te delen door het aantal verwachte resterende levensjaren na pensionering.
Pensioen voor de meeste huishoudens minimaal gelijk aan AOW-uitkering
Iedereen die in Nederland heeft gewoond of gewerkt, krijgt vanaf de AOW-leeftijd die oudedagsvoorziening als basispensioen van de rijksoverheid. Ongeveer één op de tien huishoudens heeft een verwacht bruto pensioeninkomen uit de eerste drie pijlers dat lager ligt dan de volledige AOW. Deze huishoudens hebben een onvolledige AOW-opbouw doordat ze een periode in het buitenland hebben gewoond, en onvoldoende pensioeninkomen hebben opgebouwd in de tweede en derde pijler om boven de AOW-grens uit te komen. Overigens betekent dit niet direct dat deze huishoudens ook daadwerkelijk in armoede raken na pensionering. Zij kunnen een beroep doen op de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO).
In hoeverre kan de levensstandaard worden voortgezet?
Voor de vraag of pensioen toereikend is, kijken we ook naar de verandering van inkomen na pensionering. Is het pensioen hoog genoeg om de levensstandaard voort te zetten? Figuur 1 laat zien dat huishoudens met een laag inkomen meer dan 80% van het oude inkomen kunnen voortzetten met pensioeninkomen uit de eerste drie pijlers. Voor deze mensen is de AOW (eerste pijler) de belangrijkste bron van inkomen na hun pensionering. Voor hogere inkomens is de tweede pijler, het pensioen dat werkenden via hun werkgever opbouwen, een relatief belangrijk onderdeel (figuur 1). Dat geldt ook voor het vermogen, de vierde pijler. Het vermogen bestaat uit financieel vermogen, zoals spaargeld, dat relatief eenvoudig kan worden ingezet, en uit andere vermogensvormen, zoals overwaarde van de eigen woning of geld in een eigen bedrijf. Relatief weinig mensen maken gebruik van vrijwillige pensioenspaarproducten (derde pijler). Daardoor zijn deze nauwelijks zichtbaar in de grafiek.
Figuur 1. Lage inkomens vooral pensioeninkomen uit AOW, hoge inkomens vooral uit tweede pijler en vermogen