De vaste daling is gemaximeerd en consistent met de risicohouding en het beleggingsbeleid
De periodieke vaste daling wordt in artikel 63a, lid 2 van de Pensioenwet gemaximeerd. De daling bedraagt ten hoogste 35% van het verschil tussen de parameter voor het rendement op beursgenoteerde aandelen zoals bedoeld in artikel 23a, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit ftk en de risicovrije rente op de ingangsdatum van het pensioen1. Daarnaast is in artikel 17a, eerste lid van het Besluit uitvoering Pw en Wvb bepaald dat de vaste daling van de pensioenuitkering ook niet groter mag zijn dan consistent is met de risicohouding en het beleggingsbeleid van de pensioenuitvoerder.
Bovenstaande houdt in dat de vaste daling niet groter mag zijn dan het verwachte overrendement op de beleggingsportefeuille, dat wil zeggen het verschil tussen het verwachte portefeuillerendement van de feitelijke beleggingsmix en de risicovrije rente op ingangsdatum van het pensioen. En daarnaast geldt dat de maximale vaste daling wordt afgestemd op een mix van 35% aandelen en 65% risicovrije vastrentende waarden, als de beleggingsmix van het fonds risicovoller is, bijvoorbeeld doordat meer dan 35% in aandelen is belegd.
Het verwachte portefeuillerendement is gebaseerd op de rendementsparameters conform artikel 23a van het Besluit ftk2. Het toepassen van de periodieke vaste daling leidt tot een uitkeringsstroom die naar verwachting minimaal gelijkblijvend is gedurende de uitkeringsfase. De waarde van de met de risicovrije rente contant gemaakte kasstromen, inclusief de vaste daling, is gelijk aan het beschikbare kapitaal op pensioendatum.
De vaste daling wordt uiterlijk op ingangsdatum van het pensioen vastgesteld
Wanneer op de pensioendatum een variabele pensioenuitkering wordt vastgesteld waarop een vaste daling van toepassing is, dan moet de vaste daling vanzelfsprekend uiterlijk op de pensioendatum bekend zijn. De term ‘vaste daling’ houdt in, dat voorafgaand aan het bepalen van de eerste pensioenuitkering vastgelegd is hoe de daling eruit ziet. Bijvoorbeeld met een vastgesteld percentage per toekomstig jaar.
De vaste daling moet gebaseerd zijn op een recente door DNB gepubliceerde risicovrije rentetermijnstructuur. De risicovrije rente, zoals gepubliceerd door DNB, bestaat uit een rentecurve met verschillende rentepercentages voor verschillende looptijden. Gedurende de periode dat de beleggingsmix constant is, kan de risicovrije rentecurve omgerekend worden tot één vast percentage door middel van een duratie benadering3.
Wijziging van de beleggingsmix of de parameters kan leiden tot aanpassing van de periodieke daling
Door een doelbewuste wijziging in de risicohouding of beleggingsmix of een wijziging van de parameters in artikel 23a van het Besluit ftk kan de bovengrens voor de vaste daling wijzigen. Een verhoging van de eerder gehanteerde vaste daling is dan toegestaan, mits de nieuwe periodieke vaste daling niet hoger is dan de nieuwe bovengrens. De risicovrije rente valt niet onder de parameters in artikel 23a van het Besluit ftk. Bij herrekeningen van de bovengrens voor de vaste daling voor al ingegane variabele uitkeringen wordt in alle gevallen de risicovrije rente op de ingangsdatum van het pensioen gebruikt.
Als het nieuwe maximum voor de vaste daling lager wordt en de eerder vastgestelde periodieke vaste daling hoger is dan dit nieuwe maximum, dan zal de eerder vastgestelde periodieke vaste daling naar beneden aangepast moeten worden.
Het nieuwe uitkeringspatroon wordt na aanpassing van de vaste daling vastgesteld op basis van de nieuwe vastgestelde vaste periodieke daling en de dan geldende rentetermijnstructuur.
De pensioenuitvoerder dient bij een wijziging van de beleggingsmix vooraf vast te leggen of dit ook leidt tot een wijziging van de maximale vaste daling en communiceert aan de deelnemer de impact hiervan op het verwachte uitkeringspatroon.
1 Artikel 63a, tweede lid van de Pensioenwet c.q. artikel 75a, tweede lid van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
2 De feitelijke berekening van het portefeuillerendement
3 Het gewogen gemiddelde van de looptijden van de met de risicovrije rente contant gemaakte kasstromen.