Verouderde browser

U gebruikt een verouderde browser. DNB.nl werkt het beste met:

Hoe zorgt een pensioenuitvoerder voor een beheerste inrichting van de bescherming tegen renterisico in de solidaire premieregeling?

WTP Q&A

Vraag

Hoe zorgt een pensioenuitvoerder voor een beheerste inrichting van de bescherming tegen renterisico in de solidaire premieregeling?

Gepubliceerd: 29 juni 2023

Laatste update: 26 april 2024

Bekijk eerdere versies in het archief

Antwoord 

De uitvoerder legt volgens artikel 1c, lid 1, Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (Besluit Pw en Wvb) vast of bescherming voor het renterisico in de solidaire premieregeling gebeurt door middel van beschermingsrendement gekoppeld aan één van deze mogelijkheden:

  1. de rentetermijnstructuur, bedoeld in artikel 2, lid 2, van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen.
  2. een directe beschermingsportefeuille voor renterisico.                   

Sub a. bescherming op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur
Artikel 1, onderdeel c, Besluit Pw en Wvb bepaalt dat de pensioenuitvoerder de potentiële deling van renterisico via het overrendement dient te begrenzen, monitoren en maatregelen te nemen als de deling de eigen gestelde grenzen overschrijdt. 

Sub b. beschermingsrendement gekoppeld aan een directe beschermingsportefeuille voor renterisico De pensioenuitvoerder dient de kwaliteit van de renteafdekking te onderbouwen, monitoren en waar nodig maatregelen te nemen als de directe beschermingsportefeuille niet de gewenste mate van bescherming tegen renterisico per leeftijdscohort biedt. Dit volgt uit artikel 1c, lid 1, 3 en 5 van Besluit Pw en Wvb.

Toelichting

Het fondsbestuur bepaalt of het beschermingsrendement voor het renterisico wordt toebedeeld op basis van wijziging van de door DNB gepubliceerde nominale rentetermijnstructuur (de DNB RTS) of rechtstreeks uit het rendement van de daarvoor bestemde beleggingen – de directe beschermingsportefeuille voor renterisico. 

Ad a Kader bij beschermingsrendement op basis van DNB RTS (indirecte methode)

Artikel 1c, lid 3, onderdeel c, Besluit Pw en Wvb bepaalt dat de uitvoerder per leeftijdscohort een begrenzing bepaalt voor de toegestane afwijking tussen de feitelijke toedeling van rendementen op basis van de collectieve beschermingsportefeuille en de toedelingsregels.  Deze Q&A gaat alleen in op de deling van renterisico via het overrendement.

In geval van een beschermingsrendement op basis van de DNB RTS begrenst het fondsbestuur de mogelijke afwijkingen tussen het bijgeschreven beschermingsrendement en het daadwerkelijk behaalde rendement op de beleggingen, aangehouden voor renteafdekking, op voorhand en maakt deze afwijking inzichtelijk.

Bij de koppeling aan de DNB RTS krijgen de leeftijdscohorten een beschermingsrendement toebedeeld dat precies aansluit bij de beoogde mate van renteafdekking. 

Een mogelijke afwijking tussen het bijgeschreven beschermingsrendement en het daadwerkelijk behaalde rendement op de renteafdekking slaat neer in het overrendement. Via de toedelingsregel van het overrendement wordt het renterisico gedeeld tussen leeftijdscohorten. De gesimuleerde afwijking tussen het beoogde en het gerealiseerde overrendement per leeftijdscohort dient als maatstaf om de mate van deling renterisico inzichtelijk te maken. Hierbij dienen alle beleggingen die in een vooraf bepaalde mate bijdragen aan de bescherming tegen renterisico in beschouwing te worden genomen.  Mogelijke oorzaken voor afwijkingen zijn onder andere duration mismatch, curverisico of spreadrisico. 

Hoe wordt de begrenzing van deling renterisico onderbouwd?

De pensioenuitvoerder onderbouwt de maximale toegestane mate van deling van renterisico met behulp van een eigen stochastische ALM-analyse, waarin de afwijking tussen het beoogde en het gerealiseerde overrendement per scenario wordt gesimuleerd. Om de afwijking tussen het beoogde en gerealiseerde overrendement per scenario te berekenen in een ALM-prognose dient een pensioenuitvoerder de implementatie van de renteafdekking in de ALM-omgeving zo exact mogelijk te modelleren incl. veranderingen in het beleggingsbeleid over de tijd. De pensioenuitvoerder onderbouwt eventuele vereenvoudigingen in de modellering van de ALM-omgeving. 

Hoe wordt het beoogde overrendement vastgesteld?

Het overrendement is op fondsniveau gelijk aan het collectieve rendement minus de totale toebedeelde beschermingsrendementen. Als de collectief belegde portefeuille van het pensioenfonds precies in lijn is met de beoogde risicoblootstellingen spreken we van beoogd overrendement. Het overrendement hangt dan enkel af van het rendement op rendementsportefeuille. Het overrendement Ro dat deelnemer i ontvangt (als percentage) kan dan geschreven worden als 

Pensioen uitvoerder contract 03

waarbij RR het rendement is op de beleggingen gericht op rendement (return), Rc het cashrendement en yi de gewenste risicoblootstellingen per leeftijdscohort i. Zie voor notatie de factsheet over de toedelingsregels. Om dit te kunnen vaststellen dient een uitvoerder op voorhand vast te leggen welke (delen van de) beleggingen gericht zijn op het afdekken van renterisico of het behalen van rendement.

Hoe wordt het gerealiseerde overrendement vastgesteld?

Het gerealiseerde overrendement per leeftijdscohort wordt vastgesteld op basis van het daadwerkelijk behaalde overrendement op fondsniveau (hier: Ofeitelijk). Dit overrendement kan ook deling van renterisico bevatten. Het overrendement wordt toebedeeld naar de cohorten op basis van de toedeelregels. 

Leeftijdscohort i krijgt het volgende overrendement (in euro’s) bijgeschreven, waarbij Vi gelijk is aan het persoonlijk pensioenvermogen:

Pensioen uitvoerder contract 04

Hoe vindt de monitoring en beheersing plaats?

Het pensioenfonds monitort en beheerst jaarlijks zijn begrenzing van rentedeling op basis van de maatstaven die voldoen aan het hierboven beschreven kader. De uitvoerder legt op voorhand maatregelen vast in de ABTN als de vastgestelde begrenzing wordt overschreden. Mogelijke maatregelen zijn een herijking van het deel van de portefeuille dat gericht is op renteafdekking of aanpassing van de toedeelregels. 

Ad b Kader bij beschermingsrendement op basis van een directe beschermingsportefeuille (directe methode)

Bij de keuze voor een directe beschermingsportefeuille is er geen sprake van deling renterisico, omdat het beschermingsrendement wordt toebedeeld op basis van het rendement op de apart aangehouden portefeuille voor renteafdekking. De toedeling van beschermingsrendement op basis van de gerealiseerde renteafdekking aan de leeftijdscohorten kan echter wel afwijken van de beoogde renteafdekking. Dit kan het geval zijn als de beschermingsportefeuille een tekort (of overschot) aan rentegevoelige instrumenten heeft, een duration mismatch kent, of naast renterisico ook andere risicofactoren bevat, zoals kredietrisico, curve risico of inflatierisico.

In artikel 1c Besluit uitvoering Pw en Wvb is bepaald dat bij het gebruik van een directe beschermingsportefeuille het pensioenfonds op voorhand definieert wat het verstaat onder renterisico. De hierbij gehanteerde rentemaatstaf mag geen kredietrisico bevatten. Het toebedeelde beschermingsrendement is gelijk aan het rendement van de directe beschermingsportefeuille. Wel kan het toebedeelde beschermingsrendement afwijken van het op de rentemaatstaf beoogde rendement. Voor een adequate beheersing van het renterisico dient een pensioenuitvoerder deze afwijking ex-ante te begrenzen en ex-post te monitoren.

DNB verwacht dat fondsen vastleggen welke (delen van) beleggingen in het fondsvermogen behoren tot de directe beschermingsportefeuille. Het pensioenfonds onderbouwt per beleggingscategorie in de beschermingsportefeuille aannames over de rentegevoeligheid in termen van de rentemaatstaf. 

Daarnaast verwacht DNB dat het pensioenfonds op voorhand per leeftijdscohort de maximale afwijking tussen de beoogde mate van bescherming tegen het gedefinieerde renterisico en de gerealiseerde afdekking op basis van de directe beschermingsportefeuille bepaalt.

Hoe vindt de monitoring en beheersing plaats?

De pensioenuitvoerder monitort jaarlijks de effectiviteit (of kwaliteit) van de directe beschermingsportefeuille en neemt maatregelen als de hierboven besproken afwijking wordt overschreden. Deze maatregelen dienen op voorhand te worden vastgelegd in de ABTN. 

Deze Q&A is aangepast  per 26 april 2024 waarbij onderstaande wijzigingen zijn doorgevoerd.

  • In de toelichting is aan de tekst onder Ad a een nieuwe eerste alinea toegevoegd met de verduidelijking dat deze Q&A enkel ziet op de deling van het renterisico via het overrendement, dus de afwijking tussen het feitelijk renterisico en de toedelingsregel voor beschermingsrendement.
  • In de toelichting aan de tekst zijn de tweede en vierde alinea tekstueel aangepast.
  • Onder de eerste formule is een link naar een factsheet toegevoegd.
  • Verder zijn er in de Q&A marginale tekstuele verbeteringen doorgevoerd.

DISCLAIMER

Q&A’s bieden nader inzicht in de beleidspraktijk van DNB doordat we daarin wettelijke toezichtregels interpreteren. Onder toezicht staande instellingen kunnen ook op andere wijze aan de wet- of regelgeving voldoen. Instellingen moeten daarbij wel gemotiveerd aan DNB kunnen aantonen dat zij met hun invulling voldoen aan de wet- of regelgeving. Voor een nadere toelichting op de status van de beleidsuitingen van DNB zie de Leeswijzer beleidsuitingen DNB op Open Boek Toezicht.

Relevante wet- en regelgeving

Deze factsheet heeft betrekking op de volgende wet- en regelgeving:

  • Artikel 10a t/m 10e, Pw
  • Artikel 28a t/m 28e Wvb
  • Artikel 1c Besluit uitvoering Pw en Wvb
  • Artikel 25 Besluit FTK