Reikwijdte van de verbodsbepaling van artikel 3:5 van de Wft
Het verbod op het aantrekken van opvorderbare gelden geldt niet voor:
- banken die beschikken over een door DNB verleende vergunning, of die in Nederland werkzaam zijn op basis van een vergunning die verleend is door de bevoegde autoriteit in een andere lidstaat (artikel 3:5, tweede lid, onderdelen a en b, van de Wft);
- de lidstaten, alsmede de regionale en lokale overheden van de lidstaten (artikel 3:5, tweede lid, onderdeel c, van de Wft);
- degenen die opvorderbare gelden ter beschikking krijgen als gevolg van het aanbieden van effecten (obligaties en andere schuldtitels) in overeenstemming met het bepaalde in het Deel gedragstoezicht financiële markten van de Wft; en
- entiteiten voor risico-acceptatie
Verder geldt het verbod niet voor degenen die ingevolge de Vrijstellingsregeling Wft zijn vrijgesteld van het verbod, en voor degenen aan wie, op aanvraag, ingevolge artikel 3:5, vierde lid, van de Wft door DNB ontheffing is verleend. DNB kan een ontheffing verlenen indien de aanvrager aantoont dat de belangen die de verbodsbepaling beoogt te beschermen voldoende worden beschermd.
Het verbod is gebaseerd op artikel 9 lid 1 CRD IV van de (Richtlijn 2013/36/EU). Daarin is bepaald dat de lidstaten verbieden dat personen of ondernemingen die geen kredietinstelling zijn, bedrijfsmatig van het publiek deposito’s of andere terugbetaalbare gelden in ontvangst nemen.
Definitie van 'opvorderbare gelden'
Het begrip “opvorderbare gelden” is in artikel 1:1 van de Wft gedefinieerd als ‘gelden die op enig moment terugbetaald moeten worden, uit welke hoofde dan ook, en waarvan op voorhand duidelijk is welk nominaal bedrag moet worden terugbetaald’. Hieronder worden verstaan deposito’s en andere terugbetaalbare gelden.
Er is sprake van terugbetaalbare gelden als op voorhand vaststaat welk bedrag moet worden terugbetaald. Zowel het nominale bedrag als de omstandigheid dat moet worden terugbetaald, dient vast te staan.
Categorieën die niet als opvorderbare gelden worden aangemerkt
Uit de toelichting bij de Wft blijkt dat de navolgende categorieën niet als opvorderbare gelden moeten worden beschouwd:
- Papieren waardebonnen en casinofiches;
- Te betalen gelden uit hoofde van ongedaanmakingsverbintenissen of schadevergoedingsverbintenissen waarover nog wordt geprocedeerd respectievelijk welke nog niet in rechte onherroepelijk zijn vastgesteld;
- Depots ter waarborging van enige huidige of toekomstige verplichting jegens een schuldeiser respectievelijk als onderpand voor bruikleen of huur van goederen, tenzij het depot in geen redelijke verhouding staat tot de reëel mogelijke verplichtingen;
- Een vooruitbetaling voor een concrete kooptransactie;
- Een gegeven uitstel van betaling voor een concrete verkooptransactie;
- Gegarandeerde teruggave van inleg door middel van een garantie of verzekering bij een onder toezicht staande financiële onderneming, indien de gegarandeerde teruggave tot doel heeft om mogelijke koersrisico’s af te dekken;
- gelden die zijn afgegeven in het kader van een concrete opdracht tot doorbetaling aan een derde; een en ander tenzij de band met de concrete transactie of opdracht niet meer bestaat, onder meer door depot bij een derde, cessie ter factoring of omdat door te betalen gelden langer dan technisch en organisatorisch noodzakelijk bij de doorbetaler uitstaan. Een doorbetaler als bedoeld in het voorgaande mag aannemen dat hij de gelden in ieder geval niet langer dan technisch en organisatorisch noodzakelijk is te zijner beschikking heeft gehad, indien de transfertijd vanaf het moment dat de gelden door de verzender zijn afgegeven tot het moment dat de gelden door de ontvanger worden ontvangen maximaal vijf kalenderdagen bedraagt.[1]
De toepasselijkheid van de verbodsbepaling op doorbetalingen en op bepaalde categorieën instellingen