Demografische verschuivingen zetten druk op de betaalbaarheid van de AOW. Toen de AOW in 1957 werd opgericht, was de verhouding tussen uitkeringsgerechtigden (iedereen van 65 jaar en ouder) en de beroepsgeschikte bevolking (iedereen tussen20 en 65 jaar) een op zes. Door ontgroening en een stijging van de levensverwachting is deze zogenoemde ‘grijze druk’ inmiddels gestegen naar een op drie. Een verhoging van de AOW-leeftijd voorkomt dat de AOW-premie steeds verder oploopt, maar gold in de politiek decennialang als taboe. Hoe keken verschillende huishoudens eigenlijk aan tegen de verhoging van de AOW-leeftijd?
In de economische literatuur wordt de houding van huishoudens ten aanzien van hervormingen vaak verklaard met economische belangen. In het geval van de AOW hebben vooral ouderen belang bij behoud van vroege pensionering, terwijl jongeren juist baat hebben bij een hogere pensioenleeftijd om te voorkomen dat premies verder oplopen. Anderzijds wijzen studies ook op de beperkte kennis van huishoudens vanhet pensioenstelsel, waardoor huishoudens – jong en oud – niet overtuigd zijn dataanpassingen nodig zijn. Tot slot kunnen persoonlijkheidskenmerken (bijvoorbeeld de mate van risicoaversie of gevoel van controle op het leven) en politieke processen de houding van huishoudens beïnvloeden.
Weerstand tegen hogere pensioenleeftijd
In de periode 2004-2013 zijn deelnemers aan de DNB Household Survey gevraagd naar hun voorkeuren voor verschillende opties om de AOW houdbaar te houden: lagere uitkeringen, hogere premies, of een verhoging van de pensioenleeftijd. Deantwoorden kunnen worden verbonden met uitgebreide achtergrondinformatie van respondenten (zoals leeftijd, inkomen, positie op de arbeidsmarkt, onderwijsniveau, en vier persoonlijkheidskenmerken). Aan de hand van deze gegevens gaat het onderzoek na welke factoren de houding van huishoudens ten aanzien van de verhoging van de AOW-leeftijd het beste kunnen verklaren.
Kleine rol voor leeftijd
Uit het onderzoek blijkt allereerst dat leeftijd slechts een kleine rol speelt. Weliswaar zijn ouderen gemiddeld wat vaker tegenstander van latere pensionering dan jongeren, leeftijd verklaart maar heel weinig van de variatie in de voorkeuren van huishoudens. Dit kan te maken hebben met solidariteit tussen generaties, maar waarschijnlijk speelt ook beperkt begrip van de financiële druk op het pensioenstelsel een rol. Zo hebben veel jonge respondenten de (naïeve) verwachting zelf later nog vroeg te kunnen pensioneren.
Andere individuele eigenschappen spelen een grotere rol. Zo zijn werknemers en lager opgeleiden minder vaak voorstander van een hogere AOW-leeftijd. Hetzelfde geldt voor respondenten die aangeven geen grip te hebben op hun leven.
Uit de enquête blijkt verder dat de voorkeuren van respondenten over de jaren fors zijn verschoven. In de tien jaar voordat de AOW-leeftijd uiteindelijk verhoogd werd, nam de steun voor latere pensionering langzaam maar zeker toe. Al in de enquêtes van 2005, 2006 en 2007 gaven steeds meer huishoudens aan voorstander te zijn van een hogere AOW-leeftijd, terwijl deze maatregel in de politiek nog taboe was. Het onderzoek schrijft dit toe aan publieke discussies over de afschaffing van vroegpensioen en aandacht voor de kosten van vergrijzing. In 2009 werd een hogere AOW-leeftijd voor het eerst serieus voorgesteld, al duurde het nog drie jaar voor de maatregel uiteindelijk werd ingevoerd. Tijdens deze jaren nam de steun voor een hogere AOW-leeftijd onder respondenten verder toe.
Beleidsimplicaties
Het onderzoek biedt diverse aanknopingspunten voor beleidsmakers. Ten eerste onderstreept de analyse het belang van toegankelijke informatie over de werking ende financiële uitdagingen van het pensioenstelsel, omdat huishoudens vaak weinig begrip lijken te hebben van het nut van hervormingen. Ten tweede benadrukt het onderzoek het nut van geleidelijkheid in het beleidsproces. Terwijl de overheid pas in 2009 voor het eerst voorstelde om de pensioenleeftijd te verhogen, voerde zij in de jaren ervoor wel beleid om vervroegd uittreden te beperken. Dit kan geholpen hebben om huishoudens klaar te stomen voor een hogere pensioenleeftijd.