Hersteltermijn voor pensioenfondsen verlengd
Pensioenfondsen moeten een herstelplan opstellen en indienen bij de toezichthouder als ze een lagere beleidsdekkingsgraad hebben dan de op basis van hun risicoprofiel bepaalde vereiste dekkingsgraad (het zogenoemde vereiste eigen vermogen). In dat plan geven ze aan hoe ze verwachten binnen een periode van normaliter tien jaar uit hun tekort te komen. Ze laten in het herstelplan zien wat de invloed is van de premie, indexatie en beleggingsrendementen op het herstel. Als uiterste stap kunnen fondsen een kortingsmaatregel in het herstelplan opnemen. Separaat van de herstelplansystematiek wordt jaarlijks getoetst of een pensioenfonds beschikt over het minimaal vereiste vermogen.
Eind 2019 is de hersteltermijn onder voorwaarden verlengd van tien naar twaalf jaar. Deze verlenging geldt voor 2020. Hiermee werd door het kabinet rust en stabiliteit gezocht voor de uitwerking van het pensioenakkoord. Mede door deze maatregel kunnen nagenoeg alle fondsen in hun herstelplannen de dekkingsgraad zonder korting terugbrengen naar het vereiste niveau. De verlengde hersteltermijn heeft voorkomen dat een handvol fondsen een kleine korting zou moeten doorvoeren.
Verwacht rendement blijft enige bron voor herstel
Uit de 150 door DNB beoordeelde herstelplannen blijkt dat het herstel van vrijwel alle fondsen uit verwachte beleggingsrendementen komt. In een herstelplan is het toegestaan om uit te gaan van, bijvoorbeeld, maximaal 5,6 procent rendement op aandelen. De meeste pensioenfondsen gaan in hun herstelplannen uit van het rendement waarmee maximaal gerekend mag worden. Een hogere premie wordt niet gebruikt als middel om te herstellen. Bij de meeste fondsen draagt de premie zelfs negatief bij aan het herstel. Dat komt doordat veel fondsen de premie dempen. Hiermee worden ongewenste premieschommelingen vermeden, maar het resulteert ook in een te lage premie ten opzichte van wat voor de pensioentoezegging nodig is.