Verouderde browser

U gebruikt een verouderde browser. DNB.nl werkt het beste met:

Besluitvorming en toelichting pensioenfondsen bij melding van de collectieve waardeoverdracht

Q&A

Gepubliceerd: 24 februari 2020

Bekijk eerdere versies in het archief

Vraag:

Wat verwacht De Nederlandsche Bank (DNB) als toelichting bij de besluitvorming door pensioenfondsen?

Antwoord:

Bij de melding van een collectieve waardeoverdracht (CWO) bij DNB verstrekken de betrokken pensioenfondsen een onderbouwing van de impact van de voorgenomen CWO op betrokken (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden van respectievelijk het overdragende en het ontvangende pensioenfonds. DNB verwacht dat hier een adequate cijfermatige onderbouwing aan ten grondslag ligt en kan deze opvragen als onderdeel van het meldingsproces. Deze cijfermatige onderbouwing is uitdrukkelijk onderdeel van de besluitvorming en onderbouwing van de evenwichtige belangenafweging door het pensioenfonds.

Toelichting

Besluitvorming en impact van de CWO op de betrokken (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden

Bij de melding van een CWO wordt door de betrokken pensioenfondsen een adequate (cijfermatige) onderbouwing geleverd van de impact van de voorgenomen CWO op de betrokken (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden van respectievelijk het overdragende en het ontvangende fonds. Door de pensioenfondsen wordt de cijfermatige onderbouwing van de impact van de CWO uitdrukkelijk meegewogen in de besluitvorming en in de toelichting op de evenwichtige belangenafweging aan DNB.

Indien de omvang van de CWO relatief beperkt is ten opzichte van de omvang van het ontvangende en/of overdragende pensioenfonds, kan een cijfermatige onderbouwing van de effecten van de CWO op de ontvangende en/of overdragende populatie achterwege blijven. DNB beoordeelt dit op basis van een onderbouwd verzoek.

Onderbouwing door de betrokken pensioenfondsen

Het overdragende pensioenfonds moet een voorgenomen CWO melden bij DNB. Bij deze melding dient een uitgebreide toelichting te worden verstrekt van de betrokken pensioenfondsen over de wijze waarop door deze pensioenfondsen de belangen van alle bij de CWO betrokken groepen op evenwichtige wijze zijn afgewogen. Zie hiervoor ook de toelichting op het meldingsformulier bij het Digitaal Loket Toezicht. In de self-assessments gaan de betrokken pensioenfondsen in ieder geval in op:

  • Hoe wordt voldaan aan de vier beschreven uitgangspunten in de Q&A Wat zijn de uitgangspunten van De Nederlandsche Bank (DNB) bij de beoordeling van een voornemen tot collectieve waardeoverdracht tussen pensioenfondsen. Het is toegestaan af te wijken van de uitgangspunten, als dat goed onderbouwd en beargumenteerd is.
  • Wat de impact is van de CWO op de verschillende groepen (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden binnen respectievelijk het overdragende pensioenfonds of de overdragende collectiviteitskring en het ontvangende pensioenfonds of de ontvangende collectiviteitskring. Die impact kan onder andere voortkomen uit de inzet van een toeslagendepot, en/of het verhogen of verlagen van bestaande pensioenrechten en –aanspraken en/of een extra bijdrage van de bij het overdragende fonds betrokken werkgever(s) om te voldoen aan het beleidsuitgangspunt 2 in de Q&A “Wat zijn de uitgangspunten van De Nederlandsche Bank (DNB) bij de beoordeling van een voornemen tot collectieve waardeoverdracht tussen pensioenfondsen wanneer beide fondsen starten vanuit een verschillende financiële positie. DNB verwacht dat de besluitvorming is gebaseerd op een adequate cijfermatige onderbouwing van deze impact.
  • Wat de relevante verschillen zijn tussen het overdragende pensioenfonds of de overdragende collectiviteitskring en het ontvangende pensioenfonds of de overnemende collectiviteitkring. Te denken valt daarbij aan verschillen in de (aard van de) regeling, het beleggingsbeleid, de risicohouding, de grondslagen, het vereist eigen vermogen, het indexatie- en kortingsperspectief en de leeftijdssamenstelling van de deelnemersbestanden. In het self-assessment wordt ingegaan op de wijze waarop u met de aanwezige verschillen omgaat en op de impact van deze verschillen op de betrokken (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. U onderbouwt (cijfermatig) waarom u deze verschillen acceptabel vindt.
  • Het mogelijk ontstaan van (nieuwe) verschillen in de dekkingsgraad tussen de overdragende en ontvangende partij tijdens het CWO proces. In een stappenplan geven de betrokken pensioenfondsen aan hoe ze verwachten hiermee om te gaan.
  • Welke eventuele maatregelen het ontvangende pensioenfonds of de collectiviteitkring moet nemen om ook na de waardeoverdracht een passend beleggingsbeleid en een sluitende financiële opzet te hebben.
  • Of de binnenkomende CWO past binnen het door het ontvangende pensioenfonds of collectiviteitkring opgesteld toetredingsbeleid, voor zover dit beleid aanwezig is. Indien de CWO daar niet (volledig) aan voldoet, motiveert het ontvangende pensioenfonds waarom de opdracht voor de CWO toch wordt geaccepteerd.
  • Eventuele overige risico’s samenhangend met de CWO, waaronder bijvoorbeeld fiscale risico’s van getroffen maatregelen om verschillen in de financiële posities tussen het overdragende en ontvangende fonds weg te nemen.

Adequate cijfermatige onderbouwing

De cijfermatige onderbouwing heeft ten doel inzicht te krijgen in de effecten die de CWO heeft voor de bij het overdragende, respectievelijk ontvangende pensioenfonds betrokken groepen deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. DNB verwacht dat bij elke CWO de impact ervan op verschillende groepen deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden cijfermatig wordt onderbouwd.

De cijfermatige onderbouwing voldoet aan de volgende drie eisen:

  1. Met het door de betrokken pensioenfondsen gehanteerde berekeningsraamwerk is de impact van de CWO op alle relevante groepen deelnemers goed in beeld te brengen, resulterend in de criteria 1a. en 1b., zie hierna:
    1. De berekeningen hebben een voldoende lange horizon, zodat ook de effecten op de huidige jongere leeftijdscohorten adequaat worden meegenomen. Een termijn van 60 jaar zoals die bijvoorbeeld voor de haalbaarheidstoets wordt gehanteerd, ligt voor de hand;
    2. De berekeningen presenteren een adequate vergelijking tussen de situatie van géén CWO en de situatie van wél de beoogde CWO. De vergelijking maakt voldoende onderscheid naar de verschillende leeftijdscohorten;
  2. Met het berekeningsraamwerk is de onzekerheid van de impact van de CWO in verschillende scenario’s in beeld te brengen, resulterend in criteria 2a.:
    1. De berekeningen zijn stochastisch van aard en bevatten een zo realistisch en actueel mogelijke doorrekening van het pensioenbeleid zoals dat pensioenbeleid zou zijn gegeven de context van de situatie;
  3. Met het berekeningsraamwerk kan voor de deelnemers-populaties van alle bij de CWO betrokken partijen de impact inzichtelijk gemaakt worden, resulterend in criteria 3a. en 3b.:
    1. Zij biedt voldoende onderscheid naar zowel leeftijdscohorten (in ieder geval niet groter dan 10 geboortejaren) als andere typen deelnemersgroepen (deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigden);
    2. De uitkomsten voor de over te dragen, de ontvangende en (indien van toepassing) achterblijvende populatie staan centraal.


Als onderdeel van de beoordeling van de self-assessment kan DNB de cijfermatige onderbouwing opvragen en toetsen aan de hierboven geformuleerde eisen.

Idealiter wordt de cijfermatige onderbouwing door de betrokken pensioenfondsen gebaseerd op een nettoprofijtberekening. Nettoprofijt wil zeggen dat voor de deelnemersgroepen inzichtelijk gemaakt wordt wat de waarde is van de toekomstige pensioenuitkeringen (het bruto profijt) ten opzichte van de waarde van de toekomstige ingelegde premies (wat het bruto profijt netto maakt). Daarbij wordt het nettoprofijt in de ene situatie afgezet tegen het nettoprofijt in de andere situatie.

Andere berekeningsraamwerken die uitkomsten kunnen genereren waarmee soortgelijke vergelijkingen gemaakt kunnen worden, zijn ook mogelijk. Voorbeelden van andere raamwerken zijn bijvoorbeeld het raamwerk van een ALM-berekening of de haalbaarheidstoets (HBT), waarin de verandering in het pensioeninkomen in (minimaal) het mediane en het 5e percentiel scenario van belang is, dat in twee verschillende situaties wordt gegenereerd: in de situatie mét en in de situatie zónder de CWO (bij gebruik van het raamwerk van de HBT is alleen de teller van het daar gedefinieerde pensioenresultaat van belang).

Besluitvorming, medezeggenschap en intern toezicht

Bij de besluitvorming door het bestuur van de betrokken pensioenfondsen en bij het medezeggenschap en intern toezicht zal het pensioenfonds de cijfermatige onderbouwing en de inzichten die hieruit voortkomen moeten betrekken. Die cijfermatige onderbouwing geeft inzicht in de impact van de CWO op de betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Die cijfermatige onderbouwing en inzicht in de impact sluit bijvoorbeeld ook goed aan op de benodigde informatie die moet worden verstrekt bij het vragen van een advies aan een verantwoordingsorgaan. Zie bijvoorbeeld artikel 115a, lid 6 Pensioenwet: bij het vragen van een advies aan het verantwoordingsorgaan wordt een overzicht verstrekt van de beweegredenen van het besluit van een pensioenfonds en van de gevolgen die het besluit naar verwachting zal hebben voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.

Ontdek gerelateerde artikelen