Verouderde browser

U gebruikt een verouderde browser. DNB.nl werkt het beste met:

Q&A Onderbouwings- en informatievereisten reguliere collectieve waardeoverdracht (niet invaren) tijdens de transitieperiode van de Wtp

Vraag:

Wat zijn de specifieke onderbouwings- en informatievereisten die De Nederlandsche Bank (DNB) stelt aan een melding van een collectieve waardeoverdracht tijdens de transitieperiode van de Wet toekomst pensioenen (Wtp-transitie)?

Gepubliceerd: 26 juni 2024

Bekijk eerdere versies in het archief

Antwoord:

Deze Q&A beschrijft hoe pensioenfondsen bij de onderbouwing van de financiële effecten en evenwichtige belangenafweging van de collectieve waardeoverdracht (CWO) dienen om te gaan met de onzekerheid over toekomstige contractinvulling en wijze van invaren die er in de Wtp-transitieperiode kan zijn en welke specifieke onderbouwings- en informatievereisten tijdens de transitieperiode er daarom gelden. DNB benadrukt dat deze Q&A inzicht geeft in de onderbouwing van de CWO zelf. Een besluit van DNB over de CWO kan niet worden geïnterpreteerd als instemming of beoordeling van een invaarbesluit, de invaarmethodiek of de invulling van SPR of FPR door pensioenfondsen op een later moment.

Bij een reguliere CWO onderbouwen pensioenfondsen de CWO via een door DNB beschikbaar gesteld meldingsformulier. Onderdeel daarvan is een onderbouwing van financiële effecten van de CWO op verschillende deelnemersgroepen. Onder een reguliere CWO wordt voor deze Q&A verstaan een CWO gebaseerd op de artikelen 83 of 84 Pensioenwet (Pw), niet een invaarbesluit. Voor de melding en onderbouwing van een invaarbesluit, zie het factsheet Proces behandeling invaarmelding door DNB.

De Wtp-transitieperiode brengt met zich mee dat pensioenfondsen mogelijk nog geen definitief besluit hebben genomen over de contractinvulling onder de Wtp en de specifieke wijze van omzetting van vermogen bij invaren. Het (beoogde) Wtp contract en de manier waarop vermogens worden omgezet is echter een bouwsteen voor de onderbouwing van de financiële effecten van de CWO en daarmee de evenwichtigheid van een CWO. Onder voorwaarden kan een pensioenfonds bij een melding van een CWO een passende onderbouwing leveren met voorlopige besluiten, gefundeerde aannames en intenties.

Voor deze Q&A gaat DNB er in beginsel van uit dat sociale partners bij de betreffende pensioenfondsen al een keuze hebben gemaakt over een verzoek om al dan niet in te varen bij het eigen pensioenfonds en dat de sociale partners bij beide pensioenfondsen voor hetzelfde kiezen (óf invaren óf niet). Voorts gaat DNB er van uit dat als sprake is van een verzoek tot invaren van de betrokken sociale partners, de pensioenfondsen het verzoek tot invaren in principe zullen willen honoreren.

DNB verzoekt pensioenfondsen die tijdens de Wtp-transitieperiode overwegen een CWO te gaan uitvoeren, vroegtijdig met de account toezichthouder in overleg te treden. Dat geeft de mogelijkheid om gericht de casus vooraf te bespreken en ook te kunnen bepalen of nadere informatie of toelichting in het specifieke geval van het pensioenfonds tijdens de Wtp-transitie noodzakelijk is.

Toelichting:

Pensioenfondsen die een CWO willen uitvoeren dienen DNB op grond van artikel 83 of artikel 84 Pw ten minste drie maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht te informeren over dat voornemen. DNB heeft de bevoegdheid om de CWO op grond van artikel 83 of 84 Pw te verbieden.

Pensioenfondsen verstrekken bij de melding de door DNB vereiste informatie en onderbouwing. Zie ook:

Het is een pensioenfonds toegestaan om een besluit te nemen over een CWO (uitgaande of inkomende CWO), ook als het pensioenfonds nog niet volledig heeft besloten over de inhoud en vorm van het uit te voeren Wtp-contract en de wijze van invaren. Pensioenfondsen kunnen gedurende die periode van onzekerheid de cijfermatige doorrekening (de impactvergelijking) van een CWO baseren op aannames en/of voorlopige besluiten. Partijen dienen dan de aanname of het voorlopig besluit te onderbouwen, inclusief waarom zij van oordeel zijn dat deze aanname of dit voorlopige besluit voldoende realistisch is.

Tijdens de transitieperiode vraagt DNB van pensioenfondsen die een CWO willen uitvoeren (zowel ontvangend als overdragend) daarom specifieke informatie en onderbouwing. Die specifieke informatie en onderbouwing heeft als doel om inzicht te krijgen in de besluitvorming en onderliggende aannames en uitgangspunten over de invulling van het Wtp-contract. De wijze van invaren en de invulling van het nieuwe Wtp-contract hebben namelijk invloed op de doorrekening die pensioenfondsen dienen te maken voor een CWO, maar kunnen gebaseerd zijn op aannames.

Hieronder is beschreven welke specifieke informatie- en onderbouwingseisen DNB stelt aan een CWO tijdens de transitie. Afhankelijk van de mogelijke impact die elk onderdeel heeft, wordt onderscheid gemaakt tussen:

  1. Informatie en onderbouwing waaraan een voorlopig besluit (fondsbestuur en sociale partners) ten grondslag ligt; en
  2. Informatie en onderbouwing die gebaseerd is op aannames en intenties van sociale partners en onderdelen die rusten op aannames en intenties van het pensioenfonds.

1. Voorlopig besluit

Op onderdelen die een grote impact hebben op de berekening van de effecten van de CWO stelt DNB als eis een onderbouwing aan de hand van een voorlopig bestuursbesluit van een fonds. Hierover dienen sociale partners en het fondsbestuur het eens te zijn en die overeenstemming moet zijn vastgelegd. Dit geldt voor zowel het overdragende als het ontvangende pensioenfonds. De onderdelen die hier onder vallen zijn:

  • Pensioenregeling. Pensioenfondsen die invaren zullen dat doen naar de solidaire premieregeling (SPR) of de flexibele premieregeling (FPR). Het type contract en de invulling van de premieregeling (bijvoorbeeld ten aanzien van de vormgeving van de solidariteitsreserve en uitkeringsfase) zal bekend moeten zijn.

  • Toedelingsregels. In de SPR zullen overrendement en beschermingsrendement bepalen hoeveel in het voor pensioenuitkering bestemd vermogen van deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden terecht komt.

  • Beleggingsmix. Beleid rondom de beleggingsmix bepaalt hoe een pensioenfonds gaat beleggen en hoeveel risico wordt genomen. Voor de SPR gaat dit om collectief beleggen en bij de FPR om lifecycle beleggen. Dit heeft invloed op het resultaat dat uiteindelijk in de persoonlijke pensioenvermogens van deelnemers terecht komt.

  • Projectierendement. Het projectierendement bepaalt de snelheid van uitkeren van vermogen tijdens de uitkeringsfase.

  • Omrekenmethode. Op het moment van invaren zullen de bestaande pensioenrechten en -aanspraken gewaardeerd worden. Dit kan met de standaardmethode of met de vba-methode. Welke methode wordt gehanteerd en hoe dit wordt gedaan heeft invloed op de pensioenrechten en -aanspraken van deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden die betrokken zijn bij een CWO.

2. Aannames en intenties van sociale partners en pensioenfondsen

Niet over alle onderdelen van contract of transitie dient een voorlopig besluit genomen te zijn. Op de volgende onderdelen volstaan onderbouwde aannames en intenties van sociale partners of kan worden verwezen naar een transitieplan als dat gereed is en naar onderbouwde aannames en intenties van het pensioenfonds:

  • Premiebeleid. Voor het berekenen van de CWO-effecten moet bekend zijn hoe wordt omgegaan met de ingelegde premie en de te hanteren premiestaffels. Pensioenfondsen zullen zich hiervoor moeten baseren op aannames en de intenties van sociale partners.

  • Compensatie. Bij de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel kunnen sociale partners ervoor kiezen om deelnemers te compenseren voor het afschaffen van de doorsneesystematiek. Dit heeft impact op de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden die betrokken zijn bij een CWO. Pensioenfondsen moeten zich hier baseren op intenties van sociale partners, eigen intenties en/of aannames om tot een realistisch beeld te komen t.a.v. de compensatie van deelnemers.

  • Spreiden van schokken. In SPR en FPR bestaat de mogelijkheid om financiële schokken binnen 10 jaar te spreiden. Het pensioenfonds maakt in beleid duidelijk hoe het in de toekomst financiële schokken zal spreiden en over welke termijn dit zal gebeuren. Voor dit punt baseert men zich op de intenties en aannames van het pensioenfonds.

  • Het vullen van de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve. Op het moment van invaren zullen in de SPR en de FPR mogelijk een solidariteits- of risicodelingsreserve gevuld worden. Dit moet bekend zijn voor elke hoogte van de dekkingsgraad. Daarnaast zullen deze reserves in de toekomst gebruikt worden om financiële mee- en tegenvallers op te vangen. Daarom zullen pensioenfondsen zich moeten baseren op intenties van sociale partners, eigen intenties en/of aannames om tot realistisch beleid te komen ten aanzien van de reserves.

  • Gebruik maken van bestuurlijke ruimte bij de toepassing van de omrekenmethoden. Pensioenfondsen kunnen onder voorwaarden op grond van de in de artikelen 150n en 150o Pw gestelde voorwaarden de uitkomst van de omrekenmethoden nog afwijken van de standaardregel of gericht vermogen toedelen bij toepassing van de vba-methode. Bij de CWO-melding onderbouwt het pensioenfonds of het naar verwachting gebruik maakt van deze wettelijke mogelijkheid en hoe.

De verwachting is dat nadere duiding en onderbouwing van bovengenoemde onderdelen volstaat. In specifieke gevallen kan DNB mogelijk over hier nog niet benoemde onderdelen meer duidelijkheid vragen. DNB verzoekt pensioenfondsen die voornemens zijn een CWO te gaan uitvoeren daarom vroegtijdig met de account toezichthouder in overleg te treden.

Het is aan de CWO-partijen om te motiveren dat aannames, intenties en voorlopige besluiten voldoende realistisch zijn. Om keuzes te kunnen onderbouwen kan bijvoorbeeld verwezen worden naar documentatie van of tussen CWO-partijen en sociale partners. De voortgang in de besluitvorming omtrent de nieuwe premieovereenkomsten kan daarbij ook een rol spelen. In een eindfase zullen er waarschijnlijk minder onzekerheden zijn. Uiteindelijk zullen CWO-partijen aan de raad van toezicht (RvT) en verantwoordingsorgaan (VO) moeten kunnen onderbouwen dat de berekende CWO-effecten op basis van onderliggende aannames en voorlopige besluitvorming voldoende plausibel en realistisch zijn.

Sleutelfunctiehouder

Pensioenfondsbesturen moeten onderbouwen waarom de aannames en voorlopige besluitvorming voldoende realistisch zijn. Als extra toets voor zowel het bestuur als DNB, verwacht DNB dat bovenstaande onderdelen zijn gecontroleerd door een sleutelfunctiehouder (inclusief rapportage). De aannames dienen getoetst te zijn op correctheid en of deze realistisch zijn. De betrokken pensioenfondsen onderbouwen bij de CWO-melding hoe de sleutelfuncties deze controle hebben verricht, bijvoorbeeld in de vorm van een risico-opinie. Voor DNB zal dat een vertrekpunt zijn van de CWO-beoordeling. Risicogebaseerd kan DNB nadere informatie opvragen.

DNB toetst bij de CWO niet het voorgenomen invaren, de invaarmethodiek of het voorgenomen Wtp-contract.

Bij de CWO melding toetst DNB alleen de CWO en niet het latere invaren. Voor de beoordeling van de CWO zijn onderbouwde verwachtingen nodig om het effect van de CWO zelf te kunnen beoordelen. Hierin zit nadrukkelijk geen instemming of beoordeling van het invaren, de invaarmethodiek of de invulling van SPR of FPR besloten.

Pas nadat een pensioenfonds een invaarmelding indient op een later moment, en dus nadat een CWO reeds is beoordeeld en heeft plaatsgevonden, beoordeelt DNB het invaren en de invaarmethodiek van pensioenfondsen, op basis van de invaarmelding. Dit gebeurt op basis van de invaarmelding. 

Een positief besluit van DNB inzake een CWO, onderbouwd met voorlopige besluitvorming en aannames met betrekking tot de Wtp-transitie, kan ook niet worden geïnterpreteerd als partiële beoordeling.

Zie voor het beoordelen van een CWO ook:

Deze Q&A heeft betrekking op:

  • Artikel 83 en 84 Pw
  • Artikel 104 Pw
  • Artikel 105 Pw
  • Artikel 115a en 115c Pw

DISCLAIMER

Q&A’s bieden nader inzicht in de beleidspraktijk van DNB doordat we daarin wettelijke toezichtregels interpreteren. Onder toezicht staande instellingen kunnen ook op andere wijze aan de wet- of regelgeving voldoen. Instellingen moeten daarbij wel gemotiveerd aan DNB kunnen aantonen dat zij met hun invulling voldoen aan de wet- of regelgeving. Voor een nadere toelichting op de status van de beleidsuitingen van DNB zie de Leeswijzer beleidsuitingen DNB op Open Boek Toezicht.