Standaard invaarpad
Een uitgangspunt van de Wet toekomst pensioenen is het ‘standaard invaarpad’: de nieuwe pensioenopbouw en de tot aan het transitiemoment opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten worden zo veel mogelijk bij elkaar gehouden in één pensioenregeling bij het pensioenfonds. Voor de waardering van pensioenaanspraken en pensioenrechten bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m Pw en het aanwenden van het vermogen maakt een pensioenfonds op grond van artikel 150n, eerste lid Pw gebruik van de standaardmethode of de vba-methode indien deze vba-methode beter de bijzondere kenmerken van de pensioenregeling en het pensioenfonds modelleert en het pensioenfonds het toepassen van de vba-methode onderbouwt in het implementatieplan.
Artikel 150l Pw voorziet in twee scenario’s om af te wijken van het ‘standaard invaarpad’:
- De sociale partners doen geen invaarverzoek. Dit kan indien sociale partners van oordeel zijn dat invaren onevenredig ongunstig is voor deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden of de werkgever. De onderbouwing van dit besluit wordt door sociale partners opgenomen in het transitieplan. Het pensioenfonds meldt de sociale partners of het deze analyse en onderbouwing deelt en informeert de organen van het pensioenfonds hierover.
- De sociale partners doen bij het pensioenfonds een verzoek tot invaren maar het pensioenfonds besluit om dit verzoek af te wijzen. Een pensioenfonds kan het verzoek afwijzen om een van deze drie redenen:
- Het pensioenfonds oordeelt dat de effecten van de voorgenomen wijzigingen ten aanzien van het pensioen als geheel tot onevenwichtig nadeel zou leiden voor deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden.
- Er is sprake van strijd met wettelijke voorschriften.
- Het verzoek is niet uitvoerbaar binnen de grenzen van een beheerste en integere bedrijfsvoering.
Medezeggenschap en intern toezicht bij besluitvorming over invaren
Verantwoordingsorgaan
Het pensioenfonds stelt op grond van artikel 150m, lid 4 Pw, het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies uit te brengen over het voorgenomen invaarbesluit. Het advies van het verantwoordingsorgaan wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op het besluit. Bij het vragen van advies wordt aan het verantwoordingsorgaan een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het besluit en van de gevolgen die het besluit naar verwachting zal hebben voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Het pensioenfonds verstrekt het verantwoordingsorgaan op grond van artikel 46b, tweede lid Besluit uitvoering Pw en Wvb ook ten minste de volgende informatie:
- het voorgenomen besluit tot invaren, waarbij ten minste wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:
- indien van toepassing, de onderbouwing van het toepassen van de vba-methode
voor de waardering van de pensioenaanspraken en pensioenrechten en het aanwenden
van het vermogen
- hoe invulling wordt gegeven aan de aan de keuzes die een fonds op grond van artikel 150n Pw kan maken
- indien van toepassing: de hoogte van de initiële vulling van het compensatiedepot
- indien van toepassing: de initiële vulling van de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve
- hoe zal worden omgegaan met arbeidsongeschiktheidspensioen, premievrije
voortzetting en nabestaandenpensioen;
- informatie over het besluitvormingsproces;
- de kwantitatieve effecten van invaren;
- de overwegingen en afwegingen van het fonds bij het voorgenomen besluit en een motivering waarom de effecten evenwichtig worden geacht;
- de gewijzigde pensioenovereenkomst dan wel beroepspensioenregeling;
- de afspraken met betrekking tot compensatie
- de transitie-effecten van de totale transitie in termen van netto profijt per leeftijdscohort in hele geboortejaren en in termen van de pensioenverwachting per leeftijdscohort in hele geboortejaren die, voor zover het ouderdomspensioen betreft, wordt weergegeven op basis van een pessimistisch, verwacht en optimistisch scenario, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
Als het verantwoordingsorgaan (of een geleding binnen het verantwoordingsorgaan) negatief adviseert over het voorgenomen invaarbesluit, dan informeert het pensioenfonds op grond van artikel 150m, vijfde lid Pw de sociale partners die het verzoek tot collectieve waardeoverdracht hebben gedaan hierover en vraagt de sociale partners het verzoek tot waardeoverdracht te heroverwegen met inachtneming van het advies van het verantwoordingsorgaan (of een geleding van het verantwoordingsorgaan). De sociale partners onderbouwen het resultaat van hun heroverweging. In het verantwoordingsorgaan zitten vertegenwoordigers van deelnemers en pensioengerechtigden (artikel 115 Pw), dat zijn in ieder geval geledingen. Vertegenwoordigers van gewezen deelnemers (115, lid 4 Pw) en/of de werkgever (115, lid 2 Pw) kunnen zitting hebben in het verantwoordingsorgaan en kunnen dan ook als geleding aangemerkt worden.
Belanghebbendenorgaan
Het pensioenfonds heeft op grond van artikel 150m, lid 6 Pw de goedkeuring nodig van het belanghebbendenorgaan voor elk voorgenomen besluit met betrekking tot invaren. De informatieverstrekking aan het belanghebbendenorgaan is hetzelfde als hiervoor beschreven voor het verantwoordingsorgaan.
Intern toezicht
Op grond van artikel 150m, lid 3 Pw houdt het intern toezicht bij een pensioenfonds toezicht op het invaren en legt hierover verantwoording af in het bestuursverslag. In aanvulling daarop heeft het pensioenfonds op grond van artikel 150m, lid 7 Pw de goedkeuring nodig van de raad van toezicht voor elk voorgenomen besluit met betrekking tot invaren. De informatieverstrekking aan de raad van toezicht is hetzelfde als hiervoor beschreven voor het verantwoordingsorgaan. Aan het intern toezicht wordt daarnaast, op grond van artikel 46b, lid 3 Besluit uitvoering Pw en Wvb het advies van het verantwoordingsorgaan of de reactie van het belanghebbendenorgaan op het verzoek tot goedkeuring verstrekt.
Indiening bij DNB van voornemen tot invaren tezamen met implementatieplan
De besluitvorming door het pensioenfonds over de opdrachtaanvaarding van de pensioenregeling en over invaren moet vóór 1 juli 2025 zijn afgerond. Uiterlijk op die datum moet een pensioenfonds het implementatieplan bij DNB indienen.
Het voornemen tot invaren wordt door het pensioenfonds onverwijld nadat het besluit tot invaren is genomen, maar uiterlijk zes maanden voor de beoogde datum van invaren, elektronisch gemeld aan DNB. DNB heeft vanaf de melding bij DNB tot de beoogde invaardatum de bevoegdheid om een verbod op te leggen op invaren. DNB kan de beoordelingstermijn gemotiveerd verlengen met maximaal twee maal drie maanden.
Het pensioenfonds dient het implementatieplan in bij DNB binnen twee weken nadat het plan door het bestuur is vastgesteld. Het voorgenomen besluit tot invaren moet samen met het implementatieplan (binnen twee weken na vaststelling) uiterlijk 1 juli 2025 bij DNB worden ingediend. DNB heeft in de Regeling melden interne collectieve waardeoverdracht pensioenfondsen bij transitie nader uitgewerkt welke informatie/stukken nodig zijn om de melding in behandeling te nemen. Het communicatieplan is onderdeel van het implementatieplan, maar wordt door het pensioenfonds op grond van artikel 46, lid 6 en artikel 46a, lid 6, Besluit uitvoering Pw en Wvb niet bij DNB maar rechtstreeks bij de AFM ingediend. De AFM is de toezichthouder op het communicatieplan.