Al op de eerste bankbiljetten van 1814 stond een betalingsbelofte, sinds 1860 bekrachtigt met de zinsnede “De Nederlandsche Bank betaalt aan toonder”. Deze tekst gaf vertrouwen. Immers, de bank garandeerde dat iedereen zijn papieren biljetten kon omwisselen voor zilveren of gouden guldenmunten.
Sinds 1904 zijn bankbiljetten officieel wettig betaalmiddel en kon je voor ingewisselde biljetten andere biljetten terugkrijgen. Gedacht werd dat bankbiljetten inmiddels zo een breed vertrouwd betaalmiddel waren geworden dat de betalingsbelofte onnodig was.
Echter, de gebruikers dachten er anders over. Commentaren in kranten, al dan niet in dichtvorm, demonstreerden dat het rommelde bij de gebruikers. Vandaar ook dat bij latere uitgiften de ‘betaald aan toonder’ tekst weer op de biljetten kwam.
Uiteindelijk zou de spreuk pas in 1946 definitief verdwijnen. Het gebrek aan reacties hierna van het publiek demonstreert dat voor gebruikers de betalingsbelofte niet meer noodzakelijk was om het vertrouwen in bankbiljetten te garanderen.