Met de Beleidsregel ICAAP beleggingsondernemingen en beleggingsinstellingen Wft 2015 geeft DNB een nadere toelichting wat zij verwacht van de risicobeoordeling, dus van het ICAAP, van een beleggingsonderneming of een beheerder van een beleggingsinstelling. Hiermee beoogt DNB deze ondernemingen meer houvast te geven bij het uitvoeren van de risicobeoordeling en het opstellen van het ICAAP document.
DNB onderkent dat de financiële sector in Nederland een heterogene samenstelling heeft. De beleidsregel beoogt daarom slechts handvatten te bieden, mede omdat niet alle risico’s zoals beschreven in de beleidsregel voor iedere beleggingsonderneming of beleggingsinstelling relevant zijn.
Aan de andere kant is de lijst niet uitputtend en kan iedere onderneming risico’s toevoegen. Van belang is dat de onderneming zelf beoordeelt welke risico’s voor haar van belang zijn en dit gemotiveerd aangeeft in het ICAAP document.
Gelet op het proportionaliteitsbeginsel houdt DNB bij het toezicht op de naleving van de regels over het ICAAP rekening met de aard, omvang en complexiteit van de activiteiten van de betrokken onderneming. Van een grote, complexe onderneming verwacht DNB in beginsel een uitgebreidere ICAAP beoordeling dan van een kleine onderneming die relatief eenvoudige activiteiten ontplooit. DNB zal deze proportionele toepassing ook in acht nemen bij haar evaluatie (het “Supervisory Review and Evaluation Process” of SREP3 van het ICAAP van de onderneming.
Met het overzicht in bijlage 1 van de beleidsregel wordt ondernemingen een houvast geboden voor het opstellen van het ICAAP document. Dit overzicht maakt duidelijk welke informatie DNB ten minste wenst te ontvangen als zij een ICAAP opvraagt. Dit overzicht is echter niet bedoeld als dwingend format en het staat ondernemingen dan ook vrij naar eigen inzicht een ICAAP document op te stellen.
[1] Een beleggingsondernemingen beschikt ingevolge artikel 3:17, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wft en artikel 24a, eerste lid, van het Besluit prudentiële regels Wft over solide, doeltreffende en alomvattende strategieën en procedures aan de hand waarvan zij doorlopend nagaat of en ervoor zorgt dat de hoogte, samenstelling en verdeling van haar toetsingsvermogen aansluit op de omvang en de aard van haar korte- en langetermijnrisico’s waaraan zij blootstaat of zou kunnen blootstaan.
[2] Het gaat hier om beheerders van beleggingsinstellingen aan wie het op grond van artikel 2:67a, tweede lid, van de Wft is toegestaan om volgende activiteiten te verrichten of diensten te verlenen: (a) het beheren van een individueel vermogen; (b) het in de uitoefening van beroep of bedrijf adviseren over financiële instrumenten; (c) bewaring en administratie van rechten van deelneming in beleggingsinstellingen en icbe’s; en/of (d) het in de uitoefening van beroep of bedrijf ontvangen en doorgeven van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten.
[3] Zie artikel 3:18a van de Wft en artikel 97 en verder van CRD IV.