Iedereen die in Nederland betaaldiensten verleent, moet daartoe een vergunning van DNB hebben of zijn vrijgesteld van de vergunningplicht. Vergunninghoudende banken en elektronischgeldinstellingen mogen, voor zover hen dat ingevolge die vergunning is toegestaan, betaaldiensten verlenen; zij hebben daar geen aparte vergunning voor nodig.
In de factsheet wordt nader in gegaan op de vraag wanneer een onderneming al dan niet als betaaldienstverlener wordt aangemerkt. De factsheet behandelt in dat kader de door de Wft onderscheiden betaaldiensten en geeft een toelichting op de wettelijke uitzonderingen.
Wie is betaaldienstverlener?
Er zijn drie categorieën betaaldienstverleners:
- Ondernemingen die vanwege een vergunning voor bank of elektronischgeldinstelling betaaldiensten mogen verlenen;
- Ondernemingen met een specifieke vergunning voor het verlenen van betaaldiensten (betaalinstellingen);
- Ondernemingen die zijn vrijgesteld van het toezicht op betaalinstellingen (vrijgestelde betaaldienstverleners).
Het toepassingsbereik van de richtlijn betaaldiensten is beperkt tot betaaldienstverleners wier hoofdactiviteit bestaat uit het aanbieden van betaaldiensten. In de Wft is dat geregeld door te bepalen dat iedereen die ‘het bedrijf uitoefent’ van betaaldienstverlener als zodanig wordt aangemerkt. Een persoon of onderneming oefent het bedrijf van betaaldienstverlener uit als hij een betaaldienst levert en die betaaldienst een zelfstandig identificeerbare activiteit is die bovendien niet uitsluitend dient ter ondersteuning van hoofdactiviteit(en) niet zijnde betaaldiensten.
Het is in het algemeen niet eenvoudig precies aan te geven waar wel en waar niet sprake is van ‘het bedrijf uitoefenen van’. DNB hanteert hier een laagdrempelige aanpak; in de praktijk wordt snel geconcludeerd dat een betaaldienst als ‘zelfstandig identificeerbare activiteit’ geldt.
In geval van ondernemingen die grotendeels andere activiteiten ondernemen dan betaaldiensten – en daarnaast beperkt betaaldiensten leveren – kan het ongewenst zijn om de onderneming als geheel onder toezicht te plaatsen. Een dergelijke combinatie van activiteiten kan afbreukrisico’s meebrengen. In dergelijke gevallen kan DNB verlangen dat de werkzaamheden van de onderneming met betrekking tot de betaaldiensten in een separate onderneming worden ondergebracht.
Wanneer is sprake van betaaldienstverlening ‘in Nederland’?
Als indicatie voor het verlenen van betaaldiensten gericht op Nederland gelden de volgende aspecten, al dan niet in onderlinge samenhang:
- De feitelijke totstandkoming van overeenkomsten van betaaldienstverlening met inwoners van Nederland;
- Het gebruik van de Nederlandse taal door de betaaldienstverlener;
- De betaaldienstverlener maakt kenbaar dat de dienstverlening is gericht op inwoners van Nederland;
- De betaaldienstverlener verwijst naar Nederlandse wet- en regelgeving of naar het Nederlandse fiscale regime;
- De betaaldienstverlener maakt melding van aanspreekpunten in Nederland;
- De betaaldienstverlener richt zich rechtstreeks tot inwoners van Nederland.